~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Scheiden.
Scheiden doet lijden, zegt men in de volksmond. Maar scheiden betekent meer dan het woord je in eerste plaats laat denken. Kaf en koren worden bijvoorbeeld gescheiden. En zelf scheid ik elke ochtend mijn overtollige voedselresten uit mijn lichaam. Tot zover zie ik mijzelf als de voorloper van de kliko bak, die na gevuld te zijn ook weer moet worden leeggemaakt.
Scheiden is iets dat mensen dagelijks doen. Iedereen doet dat. Neem nou het huishoudelijk afval. Je krijgt containers in diversen kleuren voor je huis, om bijvoorbeeld melkpakken in te stoppen. Papier moet in een andere container, witglas moet in daarin en groenglas in weer een ander gat. Karton in weer een andere container. Los van de vlekken die je hierbij voor je ogen krijgt is dit nog net te overzien, dat scheiden.
Wat mij hierbij echter voluit treft is dat ik dit zie als een soort bezigheidstherapie, om mij van de straat te houden. Inzamelaars halen alleen nog maar het vooraf gescheiden afval op. Afval. Ook weer zo’n beladen woord. Cradle to Cradle is een mooiere uitdrukking die aangeeft dat afval niet bestaat en daarmee de harten van inzamelaars sneller doen kloppen. Dat ik als argeloze burger het vuile werk voor ze mag opknappen en daar nog voor moet betalen, daar praten ze wijselijk niet over. Van hun uit bezien.
Wat doen de inzamelaars dan eigenlijk? Nou: die maken de bomvolle containers éénmaal per twee weken leeg en controleren dan ook nog even fijntjes of ik wel mijn ‘Cradle’ in de juiste container heb gestopt. Voor die wantrouwende handeling moet ik dan ook nog betalen en wordt verbaliseert als ik een foutje maak. Want dan tja … dan wordt mijn container voor straf niet geleegd!
Een foute buurman sluipt ’s nachts met een volle vuilzak spiedend langs de containers om te zien of er nog ruimte is voor zijn zak. Want een afvalcontainer wordt namelijk per gewicht geleegd op kosten van de eigenaar en daarmee is voor de inzamelaar de kous af, en deze foute buur goedkoper uit. De argeloze buur wordt verbaliseert door een fout van een ander, maar daar kijken handhavers nooit naar; voorop gesteld dat daar hoe dan ook handhavers op controleren. Daar hoor je ook niemand over.
Opmerkelijk is dat in tijden van zomerse warmte de maden op voorhand binnen een week al uit die containers kruipen; dan kun je bedenken hoe dat eruit ziet na een straf van vier weken niet legen. Maar toch moet- en zal de burger leren om zijn afval op de juiste manier te kwijten. Op straffe van een vette prent dus.
Zelf werkte ik ooit bij een inzamelaar. In den beginne werd alles netjes door ons opgehaald, maar toen dat systeem eenmaal goed werkte werd dat ophalen terug geketst naar de gemeenten die dat zelf maar moesten doen en het recycle materiaal gratis naar ons bedrijf konden brengen. Totdat dat ‘gratis brengen’ eigenlijk dure woorden werden. Dan moesten de gemeenten voor het aanleveren maar gaan betalen. De achterliggende gedachte daarbij was: een gemeente heeft dan toch minder stortkosten als er al afval is uitgehaald wat je ook nog eens tegen goedkoper tarief kunt wegbrengen, goedkoper dan afvoeren via de geijkte kanalen.
De meerkosten werden op dat moment op de burger werd verhaald. Heden ten dage is het niet anders gesteld met dat scheiden van afval.
Mijn buren hebben mandjes, tasjes en rekjes aangeschaft. Alleen maar om netjes hun afval in de keuken al te scheiden. Met tasjes en rekjes zie ik ze lopen. Mensen van in de tachtig zie ik met volle mandjes naar de ondergrondse afvalcontainers strompelen. Dagelijks zie ik die stakkers daar staan, vertwijfeld kijkend naar wat waar in moet.
Een stuk of drie oudjes praten lachend over de scheve schaats rijdende buurman en gooien hun afval in de daarvoor bestemde openingen. Soms met vier lege bakjes en of tasjes gaan zij weer op huis aan om alles weer keurig op de keukenvloer te zetten, klaar voor de volgende vulling. Gaandeweg breken ze hun klauwen over die in de weg staande tering bakjes. Maar dit even terzijde.
Moeten wij niet eens bij de wortel van dit kwaad beginnen? De industrie die voor elk plakje gesneden boterhamworst een plastic velletje maakt? Voorverpakte broodjes in plastic? Paprika’s in plastic? Tomaten in plastic? En meer van die zooi die ons dwingt onze kostbare tijd te verdoen met afvalscheiding. Vroeger werden er vetvrije biologisch afbreekbare papiertjes tussen de plakjes gestopt, in plaats van dat overbodige plastic. Waarom kan dat nu niet meer?
En kostbare tijd ja, omdat de industrie- en de buurtsupers inspelen op deze behoeften door ons op te zadelen met goederen die wij op onze kosten weer gescheiden moeten aanleveren aan de inzamelaar. Is dat niet juist de omgekeerde wereld? Of toch die bezigheidstherapie? Mensen bezig houden door ze werk te laten doen voor multinationals die lekker onderuit met hun poten op het bureau zitten?
Ruim de door je zelf gecreëerde Cradle maar lekker zelf op want ik verdom het: ik werk daar niet meer aan mee!
©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
De weg kwijt.
Niets anders dan koeien zie ik en gras, heel veel gras en een eenzame wandelaar die zijn hond uitlaat en verbijstert naar de voor dit dorp vreemde bolide kijkt. Het zijraam gaat open en mijn gezicht wordt zichtbaar hetgeen zijn verbazing nog meer doet stijgen. Met open mond alsof zijn sluitspieren het hebben begeven luistert hij naar mijn vraag of hij weet waar de Plataanstraat is. Die is niet hier, antwoordde hij. Dit is logica van het platte land, typisch west Brabants. Hij vertelt hoe ik moeten rijden en kijkt mij vervolgens na of ik een buitenaards wezen ben.
Ondertussen de landkaart opgegeten en rijdend zoals hondmans mij had uitgelegd. Fout! Een andere hondmans ontdekt. Men laat honden uit of men gaat naar de kerk op zondag en zoniet dan kan men de dorpelingen vinden in de plaatselijke kroeg. Onthoudt dit. Vraag hun echter niets! Dus ......
Weet u waar ik de Plataanstraat kan vinden, vraag ik. Een man die ogenschijnlijk wordt uitgelaten door zijn hond probeert zich de straat te herinneren en ondersteund hierbij zijn kinnebak. Hij heeft geen flauw idee waar dat kan zijn. Maar wacht eens hoe heet die man, informeert hij? Ik vertel hem dat hij Jack heet. Ooooohhh den dieje, dan modde ge doar hirn en zo rije en dan woonde op 't huukske. Het bleek dit keer wederom om valse informatie te gaan maar nu van hondmans-2. Een wraakactie liep op niets uit omdat hondmans-2 zich ondertussen gniffelend en hard lopend uit de voeten had gemaakt. Afgaand op mijn intuïtie was het uiteindelijk een fluitje van een cent om Jack te vinden. Heb je het makkelijk kunnen vinden, vroeg Jack? Helemaal geen punt antwoordde ik, makkie: precies zoals je het aan mij had uitgelegd.
Waar het hier om gaat is dat ik mij in den vreemden begaf om een collega te bezoeken. Ik was dus sociaal bezig. Gastvrij werd ik er ontvangen met de zo vaak geroemde Brabantse koffietafel, of was het nu een biertafel? Nu ben ik de weg even kwijt maar het werd toch een gezellige middag. (hik)
©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Brief aan jezelf schrijven.
Eerste dag:
Vanmorgen even een brief gaan posten. Mijn buurvrouw ziet dat en zegt:
"Zo zeg, dat is lang geleden dat ik een brief kreeg."
"Daarom schrijf ik een brief aan mezelf." Zeg ik.
"Oh wat leuk." Lacht ze. "En wat schrijf je daar dan in?"
"Geen idee." Zeg ik: "Ik heb hem nog niet ontvangen."
Tweede dag:
Er ligt een brief in de bus van de postbesteller: met mijn brief erin!
Naar het schijnt is de brief niet gefrankeerd. Ik kan kiezen ofwel betalen of de brief weigeren. Ik kies voor het laatste en schrijf er ten overvloede bij: retour afzender.
Klein detail: nu weet ik nog niet wat er in die brief staat.
Derde dag:
Vandaag ligt dan eindelijk de brief in de bus. Weliswaar met een heleboel stempels en parafen, maar ik heb hem dan eindelijk. Fluks ren ik naar boven en open de envelop. Ik vouw het vel open en lees: “Wie dit leest is gek.” Meer staat er niet.
Bij een eventuele volgende brief aan mezelf misschien toch iets gedetailleerder aangeven wat ik bedoel.
©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Een kerstboom en een vriendin
De huwelijkse staat is een verbintenis die tij en ontij kan weerstaan. Vertel mij wat. Maar toch is er iets dat een huiselijke samenleving in korte tijd op zijn kop kan zetten, namelijk: het optuigen van de kerstboom.
Ik ging een kerstboom kopen en vriendin helpt je dan met uitladen. Want daar waren wij gebleven in het vorige verhaal.
Lees even mee hoe één en ander op z’n Prlwytskovskyaans verloopt ….
Een rechterspiegel die niet te zien is en de binnenspiegel is verborgen achter een dennentak. Zo reed ik dus naar huis. De achterklep open ik en er floept gelijk een stuk kerstboom uit. Mopperend bekijk ik het karwei en dat wordt uitgelegd als dat ik niet gezellig meewerk.
Nu volgen de zelfde handelingen zoals ik de boom in de Fiat kreeg, maar dan in omgekeerde volgorde. Zonder aanloop, dat dan weer wel. Wat opvalt is dat de takken tegendraads achter alle panelen blijven haken en ik gesommeerd word om vooral voorzichtig te doen en niet zo te schelden.
Boom ligt op het balkon en ik op de bank, met een biertje. Tenminste, dat dacht ik ….
“Als jij nu even de boom op maat zaagt en in de standaard zet, dan maak ik even snel wat eten.” Vriendin glundert er bij alsof zij zojuist moeder is geworden van een zesling.
Ik zet de boom neer op de plek die zij mij heeft aangewezen. Trots neem ik afstand van mijn werk en bekijk mijn huisvlijt.
“Scheef.” Hoor ik achter mij.
“Hoezo scheef? Wat mankeert er aan?” Mopper ik.
“Hij moet meer naar rechts, zie je dat niet?”
“Naar rechts?”
“Ja kijk” … en zij houd de boom in de positie die volgens haar ‘recht’ is.
“Dan draai ik hem wel een kwart slag, staat ’ie voor het oog recht of ik doe een touwtje vanaf deze tak naar een spijker in de muur.”
Tja, ik denk nu eenmaal graag in oplossingen.
“Nee man, ik wil geen touwtje naar de muur, is toch geen gezicht. Je kunt die standaard toch wel verstellen?”
“Weet ik lieverd, maar die boom is zo krom als een hoepel dus als ik hem volgens jou ‘recht’ zet, dan staat de stam in de standaard zo scheef als de pest en ….”
“Ppffff … laat maar, het hoeft al niet meer. Help mij nu even met de lichtjes, ja?”
“Maar dat zou jij toch doen? Ik zou die boom klaarzetten en jij deed de versiering, toch?”
“Hier, hou je kop nou effe en hou dat lichtsnoer vast, dan drapeer ik de lichtjes over deze takken.” Blaft vriendin mij toe.
Na de tweede snoer met lichtjes in de boom gehangen te hebben staat zij bedenkelijk te kijken, en niet veel later …: “Nee, het zit niet naar me zin. De lichtjes halen het niet van tak tot tak. Geen gezicht! Deze snoer moet los en dan moet hij via hier en dan daarheen. Die takken zitten allemaal te ver uiteen en ….. ”
“Had nou maar die boom genomen die ik je aanwees, dat was een rechte met takken dicht opeen.”
“Hou je nou een keer op met dat gezeur over die kutboom? Doe nou eens gezellig.”
“Nee, grlmpfff … vijf keer die teringlichies eruit en er weer in, en dan mot ik rustig blijven?”
Woest smijt zij het lichtsnoer neer en loopt naar de keuken. Op een dergelijk moment kan het handiger zijn om het slagveld te verlaten, schijnt zij te denken.
Als ik de andere dag thuis kom staat er een boom die er zijn mag. Van onze buurvrouw hoorde ik dat zij op de koffie was geweest en haar kat had meegebracht, doet zij altijd. Kat sprong van de bank middenin de kerstboom, die prompt omviel. Buurvrouw had daarbij geholpen om de zaak weer op te tuigen.
“Wij kregen de boom niet meer recht dus heeft je vrouw een touwtje van de boom naar een spijkertje in de muur gespannen, et voila ….”
Trots op haar mooie boom komt vriendin naast mij zitten.
“Wat zullen wij met kerst eten?“ Vraagt zij.
“Mwah, doe maar een prakkie zuurkool.” Zeg ik, en neem een ferme slok van mijn bier.
De voordeur knalt dicht. Ik haat kerstbomen!
©Prlwytskovsky.
==============================================
Kerstbomen en meer van dat.
Gewoon even een kerstbomenboer gaan zoeken. Zulks kan nooit moeilijk zijn. Toch? Maar dat dingen niet lopen zoals ik denk zal blijken want nergens in mijn buurt is zo’n knakker te vinden. Tenminste: niet op loopafstand. Spijtig kijk ik naar mijn onlangs aangeschafte scheurijzer en neem in gedachte de maatvoering in mij op.
Jullie moeten weten dat ik mij onlangs een Fiat500 heb aangeschaft. Een heus scheurijzer, dat dan weer wel maar nog even los van mijn corpulente verschijning past er niet veel meer bij, in dat wagentje. Mijn vriendin en haar dochtertje passen er nog net bij maar daarmee houdt het ook op. Zelfs een Fiat kent zijn grenzen. En die grens is wat mij betreft allang bereikt want dat ding zuipt meer dan ik en dan heb je het al snel verbruikt bij mij.
Maar ik had het over een kerstboom, en vooral waar ik die kan kopen. Dus fluitend een rondje door mijn wijk gereden maar niets van mijn gading gevonden. Dan de zoekcirkel vergroot en warratje: een bomenpik gevonden. Of hij mij kan helpen vraagt een pokdalig figuur mij. Pokdalig, omdat het kwaad van donkere straathoeken en portieken van zijn gelaat zijn af te lezen. Het teveel aan kroketten en laat opblijven bepaald zijn uitstraling.
“Ik zoek een lekker boompie.” Zeg ik op mijn vriendelijkst.
“Lekker?” Zegt hij lachend. “Eentje met kluit?”
“Ja, maar dan met zonder wortels.” Zeg ik en zoek ondertussen stoïcijns verder.
Zijn ambulante handel aanprijzend komt hij met een keurig boompje aan gelopen. Keurig qua grootte, en qua takbezetting. Maar om nu meteen uit mijn dak te gaan is prijstechnisch gezien niet aan te raden. Wat dan wel?
“Boom moet aan twee voorwaarden voldoen.” Brom ik hem toe. “Hij moet zo wie zo in de woonkamer passen en bovenal ook in mijn Fiat500.”
“Doe ik er toch een netje om?” Probeert hij mij om te praten.
“Ik geef je er twintig euro voor.” Poch ik.
“Haha nee meneer: deze zijn €35,-.”
Hoe dan ook: een Godsvermogen voor zo’n kutboom?
“Doe wat van je prijs af: dan praten we verder.”
“Nah oké: €30,- mag je hem meenemen. Maar lager ga ik niet hoor.”
Ik wist dat wel, want verderop bij de Gamma waren ze ook €30,- dus hier kan ik wel mee leven.
Maar dan ben ik er nog niet hé. Boom moet namelijk ook nog eens in de Fiat. Dus de rechterstoel naar voren geschoven en de leuning naar voren geklapt. De achterbank leuning ook voorover geklapt. Ja haha, zo je ziet: met een Fiat500 is heel veel mogelijk.
Een oudere vrouw staat met een verbaasd gezicht toe te kijken en vraagt zich waarschijnlijk af hoe ik dat op ga lossen om die boom er in te krijgen.
Als ik alles in de juiste posities heb geplaatst pak ik de boom met twee handen vast en ga tien passen achteruit. Dan neem ik een aanloop en smijt de kerstboom, ware ik een speerwerper, in de leegstaande ruimte. En verdomd: hij past nog ook!
Thuis moet hij er ook weer uit. Maar daarover een volgende keer. Dan is mijn vriendin er bij. God hebbe haar ziel bij voorbaat.
©Prlwytskovsky.

Buurtsupers Plus en Jumbo: zoek de verschillen.
Dat je dus bij je bloedeigen buurtsuper ‘de Plusmarkt’ binnenkomt en voor de zoveelste keer ziet dat er geen één kassa open is. Wel zit er een of ander ding bij de snel-scan kassa verveelt uit haar neus te vreten. Bij de mandjes kassa staan vier mensen met volle karretjes te wachten. Tussendoor wordt er iemand geholpen die een pakje sigaretten wil kopen waardoor de wachtenden nog langer moeten wachten.
Dus ik begin bij het brood. Puntjes wil ik, maar er zijn geen zakken met zes puntjes te vinden in het broodvak, wel zakken met twaalf puntjes maar die wil ik niet. Ik wil zes puntjes!!! Van ellende maar een zak met zes bolletjes in mijn karretje gepleurd. Ik moet toch wat, nietwaar?
Groente moet ik ook hebben en dus op naar de groenten. Eigenlijk wel trek in andijvie maar de keuze is beperkt tot één struik. Ja je leest het goed: één struik en dat op maandagmiddag!!! Die struik ziet er ook niet aantrekkelijk uit, totaal verlept ligt die eenzame struik daar. Prei ligt er ook, maar die zien er ineens veel korter uit dan vrijdag toen de uiteinden totaal vergeelt, en dus hoogst onaantrekkelijk erbij lagen. In het weekend de gele uiteinden eraf geknipt en weer ter verkoop aangeboden? Beste Plus: uitproberen doe je maar met nieuwe aardappels maar niet met mij!
Dan maar spinazie uit de koelvitrine. Ligt er niet! Vraag ik aan een vakvulknul of ze nog spinazie hebben. Hij kijken en zegt dan nee: dat ligt er niet. Dat zie ik ook wel, droplul. Wat hebben jullie nou wel? Bij mijn groenteboer staan kisten vol spinazie maar niet hier bij de Plusmarkt. Blaas ik mijn ongenoegen.
Ik spring maar weer op groen en ga verder met mijn lijstje.
Een tube mayonaise wil ik, maar die er altijd liggen zijn er nu niet. Een heel leeg vak gaapt mij aan! Later in die week kijk ik er nog eens naar maar dan nog steeds een leeg vak. Dit dus even terzijde.
Pringles wil ik ook hebben want die vind het dochtertje van mijn vriendin zo lekker, maar die zie ik nergens. Aan de chef schappenvuller vraag ik ernaar. Nee, bromt hij zonder verder aandacht aan mij te besteden: die hebben we niet meer. En hij gaat door met zijn werk, namelijk: het wegruimen van een lege doos. Ben je daar dan een 50+’er voor geworden om zo je werk te moeten doen? Klantonvriendelijk ook nog?
Pringles. Bij de Jumbo en A.Heijn volop in de schappen maar niet hier bij de Plus.
Dan snuffelen bij de fruitafdeling. Op het oog niks mis mee. In het verleden vaak aardbeien in plastic bak gekocht waarin thuis bleek dat er beschimmelde onderop lagen. Dus voortaan erg goed checken of alles wel in ordentelijke staat verkeerd.
Nectarines liggen er volop, in de aanbieding zelfs. Hoezo aanbieding denk ik wantrouwig? Zijn ze bijna over de datum of zo? Dus op de gok drie nectarines in me karretje en verder met me lijstje. Naar later bleek dat die nectarines na vier dag in de zon liggen nog zo hard waren dat je elkaar de hersens er mee in kon slaan. Nog even los van de smaak, want ze waren niet te vreten. Jammer van mijn geld dus.
Toetjes moet ik ook hebben. Mijn voorkeurtoetjes staan er gelukkig, en zelf met een rood aanbiedingszegel erop geplakt. Voordeeltje dus? Moet ik ze wel vandaag nog opvreten want verder gaat de houdbaarheidsdatum niet.
Bij de Jumbo en A.Heijn volop in de schappen maar niet hier bij de Plus.
Op naar de kassa en jawel ….. er is zowaar een gewone kassa open en een mij bekende caissière zit daar. Terwijl mijn boodschappen worden gescand zit zij ondertussen druk te lullen met die neusvreetster van de snelscan kassa.
‘Wil je zegeltjes’?
‘Nee’, alleen de bon.’
‘Ook geen spaarpunten voor de lakens?’
‘Nee, alleen de bon.’
Terwijl ik mijn pinpas in de gleuf stop lult zij lekker door met die neusvreetster, en gaat alvast beginnen met de boodschappen van de volgende klant.
Vragend kijkt zij mij aan als ik niet wegloop.
‘Me bon!’ Zeg ik met uitgestoken hand.
‘Ohw shit helemaal vergeten. Moet je effe wachten tot ik met deze klant klaar ben, dan print ik jou bon uit.’
‘Laat maar’ zeg ik: ‘zeg maar tegen je baas dat ik dit een teringzaak begin te vinden.’ Waarna ik zonder bon wegloop.
En dan ter info …: sinds enige tijd ben ik lid van een enquête van de Plus waarbij ik elk kwartaal een formulier mag invullen ter verbetering van de Plus. Laatst flink mijn gal gespuwd en mijn ongenoegen kenbaar gemaakt. En wat denk je? Krijg ik heel stoïcijns als bedankje voor het invullen een flesje sap gratis. Een soort sap dat ik van me leven nooit zou kopen. Ook nog. Maar geen enkele reactie over mijn min puntjes.
Nee, dan de Jumbo. Alles wat je maar kan bedenken is daar in ruime mate, en vers, op voorraad. En alle kassa’s zijn daar altijd bezet. Snelheid en geen zeikpraatjes is daar het credo. Dus ik weet wel waar ik voortaan mijn boodschappen haal.
©Prlwytskovsky.
=================================
Lachen met buurman.
Buurman en zijn vrouw hebben beide gelijksoortige hondjes van hetzelfde merk. De één heeft vier pootjes en de andere wel. Qua formaat zou je je erin kunnen vergissen en onverhoopt deze snuffelaars voor pantoffels aan kunnen zien. Eigenlijk loop je als man gewoon voor Jan Lul met die beestjes.
Die beestjes zijn qua oppervlakten en omtrek beslist niet groter dan de gemiddelde damespantoffel, dus waar maak ik mij druk om. Maar als ik die beesten bijvoorbeeld een rot schop zou geven dan hangen die lui mij meteen aan de hoogste boom. Maar zoiets doe ik niet; ik ben namelijk een diervriendelijk mens. Meer dier dan mensvriendelijk.
Ooit sprak buurman nog tegen mij. Ooit. Dan stopte hij bijvoorbeeld naast mij met zijn fiets en begon te blazen hoe dingen verkeerd gaan in onze flat en dat hij dat wel eens even gezegd had tegen de beide huismeesters. Ook in de bewonersvereniging had hij luid zijn gal gespuwd tegen wie het maar horen wilde, en dat waren er maar weinig begreep ik. Een vol uur stonden wij dan zo gezellig te keuvelen, hij het meeste en ik af en toe alleen met ja en nee en goh. Want laten wij wel zijn: ik ken mijn plaats in zo’n geval. Zijn naam zal ik hier nu niet noemen, dit om erger te voorkomen.
Dagen later staat hij voor de ingang van onze flat te ouwehoeren met een andere buurman. Op drie meter afstand passeer ik het gepeupel en wens hun luid en duidelijk een ‘goedemorgen’. En dan niet eens even kijken en of iets terug zeggen hé. Nee: ik besta dan gewoon even niet!
Het gevolg is dan dat ik een volgende keer ook niks zeg en hem pardoes omver liep toen hij de lift uitkwam. Ja lezers, ik zei het daarnet al: mensonvriendelijk ben ik soms.
Als ik mijn rondje door het park loop zie ik hem gaan. Eerst met zijn eigen hondje. Logisch. Maar daarna, als ik terug kom van mijn trimbaan, loopt hij daar met een zelfde hondje. Maar nu met dat apparaat van zijn vrouw. Die met die vier pootjes. Waarom niet gelijktijdig uitlaten? Vreten ze elkaar dan op of zo? Parmantig wandelt buurman met samengeknepen knieën voort. De linkerarm gestrekt aan de hondenriem alsof hij een roedel schapen hoedt, en met zijn rechterhand in zijn zij. Marinier was hij, zo vertelde hij mij destijds. En hij was overal op de wereld geweest; zelfs in Nieuw Guinea. Hij had zijn dienstkleding ook nog, en ook het bijbehorend hoofddeksel. Zo schepte hij luidruchtig op.
‘Paardelul.’ Dacht ik.
Volkomen onverwacht kom ik hem later weer tegen bij de ingang van de flat, of zo u wilt: de uitgang.
“Goeiemorgen buurman.” Zeg ik joviaal. “En? Hebbie nog gelache?”
“Gelache? Ik? Gelache?? Waar zou ik nou om motte lache?” Alsof ik van Mars kwam, zo keek hij mij niet begrijpend aan.
“Kon toch zijn dat je nog gelache had vandaag? Maar als ik naar die muil van je kijk dan heb ik zo mijn twijfels.” Merkte ik luchthartig op.
Hij draaide zijn neus nuffig de lucht in en met korte pasjes dribbelde hij beledigd en wijdarms met samengebonden knieën naar binnen.
“Kom Bella”, commandeerde hij zijn pantoffel en Bella volgde hem op de voet.
Dit resulteert er nu in dat er ineens veel minder buren ‘goedendag’ tegen mij zeggen. Maar ja: of ik daar nu iets aan mis?
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
©Prlwytskovsky.
Wandelen door Schiedam: Mijmeringen.
Een koude winter was het in 1955. Het vroor niet alleen dat het kraakte maar ook de sneeuw lag tot aan onze knieën zo hoog. Na school buiten spelen en door de sneeuw rollen en gerold worden, en bekogeld worden met sneeuwballen. Ook inzepen. Ken je dat nog? Een grote geknede sneeuwbal door het gezicht van een ander wrijven. En dan door kou- en tijdnood om naar huis te gaan, in mijn broek piesen op de hoek van het Wibautplein/Troelstralaan waar destijds de Co-op was gevestigd. En dan nog maar net het elektriciteitshuisje om de hoek halen om tegenaan te zeiken. Met ons vieren hadden wij 7-jarigen daar de grootste lol. Gele sporen in de sneeuw achter latend. Dat was toen ons vaste openbare toilet. Nood breekt immers wetten, nietwaar?
In die tijd was tegenover de hoek van de Troelstralaan hoek Burgermeester van Haarenlaan, naast de Spieringhoek flat een ijsbaan. Dat terrein lieten ze in de winter onder water lopen om te bevriezen. Daar viel mijn vriendje Wim uit de verlichtingsmast en bleef roerloos op de grond liggen. Zijn naam roepen en aan hem schudden hielp allemaal niet. Wim bleef roerloos liggen. Naar ons huis in de Talmalaan rennen en mijn moeder proberen te overtuigen van de ernst en Wim. Haar antwoord was: kijk daar komt Wimmie al, wat is er nu aan de hand?
Nooit hebben Wim en ik hier verder over gesproken. Als jongens van zeven jaar begrepen wij elkaar toen al.
En dan de bromnozemtijd. Knutselen aan onze brommers, op straat of in de kelders en er van alles mee uithalen. Zelf had ik een Batavus-Whippet, wit/goud kleur met zadeltassen. Aan het einde van onze straat, de Sweelincksingel richting Churchillweg, was het in de 60’er jaren nog een woestenij, met bagger en hopen aarde waar je zo lekker door- en overheen kon scheuren. Totdat het noodlot toesloeg en mijn achter rembeugel losschoot waardoor de brommer meteen het anker uitgooide en ik gelanceerd werd. Brommer en ik lagen allebei op onze kantjes in de bagger. En voor de duidelijkheid: die linkse nozem ben ik in schonere tijden.
En niet te vergeten ook die keer dat ik mijn brommer in de kelder wilde zetten. Je moest daarvoor je brommer in een speciaal daarvoor aangelegde gleuf naast de trap sturen en het trapje met acht treden afdalen, om onderaan meteen linksaf te slaan. Tot het moment dat de handremkabel brak en ik met brommer en al tegen de kelderdeur tegenover het trapje knalde en er pardoes doorheen ging. Kwade buren die er niets van snapten tot gevolg.
Daarna kwam de periode dat ik ging autorijden, maar daarover misschien een andere keer.
©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
The Social Media.
Dat je dus helemaal idolaat bent van de sociale media, veroorzaakt door de daar bij behorende mensonterende tijdrovende hype's zoals daar zijn Twitter en Facebook. Mijn dag begin ik doorgaans gewoonlijk met het opstarten van mijn pc. Een PC ja: een desktop! Ik heb alleen een PC en verder houd ik mij angstig afzijdig van al dat moderne I-pod- en I-pad gedoe, en ander geleuter.
Zoals met alles ken ik ook hier mijn grenzen, en mijn beperkingen. Want wat je allemaal voorbij ziet komen op die sites? Dat wil je niet weten! Laat staan dat je ermee geconfronteerd wil worden.
Voor de gezelligheid kijk ik (tijddodend) een enkele keer per week op die voornoemde sites. Natuurlijk kotsen mensen hun gal uit over een regeringsfunctionaris die meineed heeft gepleegd. Volgens die betweters dan hé. Niet dat zij nu echt het naadje van de kous weten maar toch even een sneer uitdelen in de hoop op bijval van meerdere soortgelijke zwakzinnigen.
En of het nu Gaza betreft, Oekraïne of ISIS: iedereen schijnt er zelf meer vanaf te weten dan de op dit moment opererende regeringsfunctionarissen. Maar zelf hun nek uitsteken en de zaak oplossen ho-maar: dat gaat ze net even te ver!
Toegegeven: ik begaf mij voorheen dagelijks op deze media en zat er lekker op te galbakken tegen iedereen. Uit oogpunt van gein wel te verstaan. Dan lees je bijvoorbeeld tweets van mensen die de NS de grond inboren maar ondertussen wel dagelijks meereizen en zich comfortabel openbaar laten vervoeren. Ik ken er ook eentje die iets met vliegtuigen heeft, of eigenlijk: er iets tegen heeft. Een compleet vliegveld moet van hem het veld ruimen om zijn nachtrust te waarborgen, maar verhuizen naar een rustiger locatie is not done. Ondertussen wel met regelmaat inchecken op een vlucht naar Heathrow zodat ik last heb van dat vliegtuig.
Ook binnen deze contactarmoede zie ik een slim kind dat elke vrije minuut van de dag gebiologeerd naar de i-pad staart en films kijkt die het eigenlijk, leeftijd gerelateerd, nog niet hoort te zien. Een kind dat ondertussen niet toekomt aan sociale gebeurtenissen zoals met vriendjes buiten spelen of ‘praten’ met elkaar op een andere manier dan alleen antwoorden met huh-huh, of hm-hm. Als alternatief hoor je: ik verveel me. Ligt dit nu aan mij of aan de jeugd van tegenwoordig?
Iemand schrijft blogs en columns over het openbaar vervoer. Al meereizend analyseert hij het gebeuren en velt scherp zijn oordeel; en brengt dat oordeel ook nog eens in de openbaarheid op verschillende sites. Meteen staan er dan weer van die geitenwollen sokken breiende sufkutten op en sabelen die man neer zonder weet te hebben van het feitelijke gebeuren. ‘Ga vreten koken voor je vent’! Denk ik bij het lezen van die reacties. Maar zelfs een vent zullen die verwoed breiende sufkutten niet eens hebben. Geen wonder ook.
Trouwens: die openbaar vervoer schrijver ken ik toevallig al jaren en ik weet dat hij zijn schrijfsels objectief neerzet. Daarom steekt het mij des te meer dat hij wordt neergesabeld.
Mensen willen immers alleen maar ouwehoeren, anders leven zij niet. Zelfs als het goed gaat hebben ze nog wat te zeiken over van alles. En zo niet dan creëren zij zelf wel onderwerpen om tegenaan te trappen.
Daarom keer ik recalcitrant mijn kont tegen de krib en laat de voornoemde media voor wat zij zijn. Ik had daarop al eens openlijk, en in andere bewoordingen geopperd dat ze daar het lazerus konden krijgen. Een opmerking die mij zomaar ineens 300 volgers kostte. Volgers overigens, die nooit één woord met mij wisselden maar op het moment van mijn tweet toch even ongenuanceerd hun ontsteltenis moesten etaleren op Twitter. Je kan er maar om verlegen zitten. Toch?
Nu ben ik al vier weken aan het afkicken van Twitter, en in mindere mate ook van Facebook. Dat bevalt mij prima kan ik je vertellen. Want zonder deze media schijnt er ook nog een leven te bestaan. Een leven dat zich voorheen manifesteerde zonder deze sociale media. Een leven zonder ook maar weet te hebben van Twitter en Facebook.
En het opmerkelijkste komt nog. Want nu die social media het dagelijkse leven nadrukkelijk beïnvloeden en al je aandacht opeisen komen wij in tijdnood en schiet het echte ‘praten’ met elkaar er bij in; zoals ook het rituele samen aan tafel eten er bij inschiet. De paradox is dat met de intrede van i-pod’s en i-pad’s deze media apparaten in hun hoedanigheid een hoop werk moesten gaan besparen waardoor zij meer vrije tijd gingen opleveren, maar ondertussen daarmee bergen vrije tijd opvreten.
Hebben wij mensen in deze tijd eigenlijk nog wel tijd over voor een avondje samen bankhangen? Of dat hoognodige gesprekje, of dat stilzwijgende samenzijn?
©Prlwytskovsky.
Contamidicties.
Elke vrijdag rij ik naar de benzinepomp om diesel te tanken. Met mijn bankpas pin ik, en in de supermarkt koop ik pepsie voor als ik pips zie en tot overmaat van ramp kijk ik in mijn brievenbus of die vol is terwijl die leeg blijkt. In wat voor wereld leef ik? In een wereld vol tegenstellingen, vol contradicties en om over contaminaties maar te zwijgen want die omringen mij in veelvoud ten overvloede.
Mijn geliefde buurtsuper bijvoorbeeld verkoopt lege CD’s en DVD’s en zelfs films op DVD maar ook diskettes. Die zijn toch al lang uit de glorie? Pot-aarde en kolen zijn er te vinden, zelfs aanmaakhout op pallets staat er maar de condooms echter vind je tussen de okselsprays; dat dan weer wel. Het lijkt Goddomme wel een Gamma die gevulde koeken verkoopt.
Verward van dit alles draai ik mij om en kuier naar de vleesafdeling. Mij van geen tijd of mooie vrouwen bewust snuffel ik langs de schappen en ontdek een geplastificeerde maiskip. Goed idee vind ik en flikker dat beest in mijn karretje; wat ik ermee moet zie ik thuis wel. Hij ziet er lekker uit en het is bovendien een aanbieding. Vandaar.
Bij de kassa zit het mij ook al niet mee. Er staat een vrouw te teuten en te meuten alsof zij de enige is die af moet rekenen en juist op dat moment begeeft haar bankpas het. Er zal denk ik geen geld meer opstaan? Met een rood hoofd kijkt zij naar de rij mensen achter haar, dus ook naar mij. Met mijn vingers trommel ik ongeduldig op de handgreep van mijn karretje en kijk haar met een nietszeggende blik aan. Zij vraagt aan de caissière of zij haar boodschappen mag laten staan want dan gaat zij thuis haar andere bankpas ophalen. De caissière knikt behulpzaam en zet alles achter haar neer, ondertussen wachten wij geduldig op onze beurten.
Wilt u muntjes, vraagt de caissière aan mij, of zegeltjes?
Ja, doe maar niet zeg ik en zij graait in haar muntjesbak.
Nee zeg ik, geen muntjes.
Maar u zei net JA!
Ja ik zei nee, oftewel ja, ik wil geen muntjes, snap je?
Het arme kind is nu helemaal de weg kwijt en ik laat het maar zo. Vriendelijk als ik ben, wens ik haar een goed weekend toe.
Eenmaal buiten haal ik diep adem en overdenk het wereldgebeuren. Inderdaad, in wat voor wereld leef ik. Een wereld vol dubbele uitdrukkingen en tegenstellingen, contaminaties en contradicties; bankpassen die het verrekken en caissière’s die de weg kwijt raken.
Als ik bij mijn voertuig aankom smijt ik mijn tassen naar binnen en kijk nog even naar de vijver. Ik zie een kikker en hij zegt: kwahahahak.
Je haalt me de woorden uit de mond, denk ik.
©Prlwytskovsky.
De studiereis-3.
Maandag: reveille 07:00 uur. Aan tafel om 07:30.
t' Zag er toch allemaal weer anders uit na zo'n nachtje slapen. Om acht uur had iedereen smakelijk zitten ontbijten en was het zaak om half negen bij de instructeurs te zijn. Wij werden daar alleraardigst ontvangen door de receptioniste of hoe zo’n ding ook heten mag. In mijn ogen een spetter met zwarte ogen en dito lang haar. Ze keurden ons echter geen blik waardig. Enkele grappen resulteerde in het ferm dicht gooien van het doorgeefluik waarachter zij haar werkzaamheden verrichtte. Geen succes dus.
Daar kwam het ontvangstcomité ons met uitgestrekte handen, en een vriendelijk lachend gezicht begroeten. Ik zag het lachende gezicht meer als een volle maan in een verkeerd melkwegstelsel. Laat ik hem vanaf nu Frans-Jozef noemen, meer voor het gemak dan anders wat. Na het verplichte handje schudden ging Franz-Jozef ons voor naar de lesruimte. Zo te zien hadden ze daar een kantinewagen uitgepakt. Wij kwamen toch om te leren? Hoewel: een versnapering op zijn tijd is nooit weg.
Na wat kennismakingspraatjes kwam er nog iemand binnen. Hij stelde zich algemeen voor maar zijn naam ontging mij. Hij had een gezicht met dichtgeknepen ogen waarmee hij probeerde te lachen. Men verdacht hem ervan de avond ervoor in kennelijke staat te zijn geweest. Daar kon ik het mee eens zijn en ik besloot hem voorlopig te dopen met de naam Ute Frohweihn. Het stemgeluid van Ute leek mij akoestisch ontleent aan een verkeerde betegelde badkamer.
Frans en Ute weiden uit over "das gerates". Gezellig keuvelend ging de tijd aangenaam voorbij. Tussen de middag werden we uitgenodigd voor de lunch die bestond uit een homp vlees waar een paard de hik van zou krijgen. Een stuk varkenspoot ter grootte van het varken z'n hurken tot aan z'n eksterogen. Allemachtig wat een kluif, daar doe ik normaal een week over. Onzin, eten en hap-slik-weg met die zooi maar de humor hierin ontging mij. Ute Frohweihn nam een hap en dat kraakte. Dit voorval werkte op hun lachspieren. Tsjonge zeg: wat hebben we gelachen.
Maar om een lang verhaal kort te maken springen we nu naar de avond omdat er die middag niets noemenswaardigs voorviel. Na het avondeten besloten wij om maar eens de boel in- en vooral onder het hotel goed te verkennen. Wij daalden een trap af en liepen door een gang die ons naar een donker gat leidde. Het donkere gat bleek echter vol water te staan: een overdekt zwembad! Letterlijk wel te verstaan. Het zwembad was afgedekt met een zeil; er mochten immers eens mensen induiken.
We liepen een andere gang in en ontdekte een geheime deur. Achter die deur zagen wij een heus poolbiljart. Dat is kaassie jongens. Wij pakten keuen en zochten ballen. Er moest eerst geld in. Natuurlijk. Een munt van 1-mark kwam tevoorschijn en die werd in de gleuf geduwd.
De ballen werden op hun plaats gelegd toen één van ons vroeg hoe de spelregels waren. Eerst werden de ploegen samengesteld. Partijen van tweemaal twee personen stonden trappelend klaar met hun keu in de hand. De regels werden democratisch vastgesteld en uitgelegd, en wij gingen van start.
Van alles werd er geraakt maar geen ballen; het fenomeen krijt ontbrak dan ook heftig.
Ik probeerde mijn pomeransje op de vloerbedekking (type Jabo) stroef te krijgen en had er
vervolgens weinig succes mee. Een ander doopte zijn pomerans in de plantenbak, meer een wanhoopsdaad dan dat hij het verstandelijk kon beredeneren en deze wanhoopsdaad verbeterde zijn moyenne evenmin. De tegenpartij had het niet goed begrepen en schoot met onze ballen. Qua puntentotaal maakten wij hier geen bezwaar tegen. Leuk, leuk, leuk dat saamhorige samenspel.
De ballen waren op. Ik had nog een twee-en-een-half mark stuk en wierp dat in de daarvoor bestemde gleuf. Je kreeg daar twee spelen voor zo vertelde het bordje ons. Edje werd als vrijwilliger aangewezen om bier te halen en de rest ging gewoon door met biljarten. Gedrieën ging het ook. Daar was Edje weer maar hij kon de deur niet open krijgen met zijn handen vol bier en wij lieten hem graag binnen.
Een ander probleem deed zich voor. Aan het begin van deel-1 schetste ik dat het oplossen van problemen nieuwe problemen creëert. Problemen moet je echter niet proberen op te lossen: zij doen dit zelf. Denk hierbij aan het gezegde ‘de wal keert het schip’. Tijdig je benen optrekken is een pré om niet bekneld te raken. Hierna zoekt het probleem zelf een uitweg en verdwijnt in het niets.
Genoeg filosofie voor nu.
Het ging immers om ons bier n.l.: waar zetten wij het neer? Nergens een tafeltje te bekennen. Een randje hier en een richeltje daar boden uitkomst. De ballen waren weer op. Dus gewoon weer aan die knop rukken voor een nieuw setje. Mis. Geen beweging in te krijgen. Wij rukten en trokken uit alle macht aan allerlei knoppen maar geen bal kwam eruit. Het ding vertikte het gewoon. Oké, dan maar niet en we ledigden onze glazen. Ik moest toch mijn frustratie kwijt en gaf dat biljart een rotschop. Ook weer zo'n typisch Hollands gebaar. Als een apparaat het vertikt dan schoppen, slaan en schelden we er tegen of het ding, ware het een mens, alsnog gewetenswroeging krijgt en bal-na geeft. Zulks geeft geen resultaat maar het lucht wel op. Zwaar teleurgesteld gingen wij weer naar boven waar evenmin iets te beleven viel. 4-zielen één gedachte: wij gaan slapen!
Trouwens: een merkwaardige manier van bedden opmaken heeft men hier. Het deed mij denken aan een ontbijttafel met servetten en zo.
Alleen hetgeen zich in een dergelijke sponde zou moeten voltrekken bleef een verwaarloosde restpost.
Licht aus.
Wordt vervolgd …
©Prlwytskovsky.
Foto’s maken.
Mensen maken altijd foto’s van de gelukkige momenten in hun leven, of van mooie momenten, van hun kinderen of van de familie. Van hun auto, huis of boot, maar minder van droevige dingen. Droevige momenten worden immers in de media al breed uitgemeten voorgeschoteld zodat de massa er niet meer door geraakt wordt. Ja, de echte droevige dingen raken de mens nog maar net tegenwoordig. Dingen zoals een overstroming of een aardbeving. Maar bijvoorbeeld een vliegtuig daarentegen dat neerstort met maar 20 passagiers aan boord is niet erg, dat heeft al geen nieuwswaarde meer. Wij zijn die berichten gewend. Maar een vliegtuig met honderd passagiers dan? Dat is mwahhh …. En 300 passagiers dan? Ja, dat is pas erg!
Maar wat zit hier nu tussenin, ik bedoel dingen die wij nooit willen of kunnen zien?
Is dat die eenzame vlieg op het raam? Een fruitschaal met appels en één sinaasappel, half overgoten met zonnestralen? Een afgevallen blaadje van een plant, eenzaam op de vensterbank? Een pantoffel? Een asbak met een stukje sigaar erop en een lege stoel ernaast? Een wesp op een suikerklontje? Een ballpoint op een lege tafel? Die leeg gedronken koffiebeker?
Dit zijn sprekende emoties die het leven verwoorden. Zij worden helaas maar door zo weinigen gezien en al helemaal niet gefotografeerd, laat staan dat de betekenis hierachter wordt overdacht.
Ik kijk naar een familie die in hun tuin een barbecue geeft. Zingende en lachende mensen lopen door elkaar heen, zij drinken en praten en lachen. Foto’s worden er gemaakt van de aanwezigen en van de spelende kinderen; zelfs van het vlees dat geduldig ligt te wachten om op het rooster te worden gelegd. Zo te zien een fantastisch gelukkig familie tafereel.
Maar ik zie andere dingen, dingen die zij niet zien. Ik zie een merel op de rand van hun tuinhuis, loerend naar een stukje stokbrood. Ik zie een dode vlieg liggen, een spinnenweb in het zonlicht, een blauwe slipper onder de tafel; een grijzende oma die doelloos in de lucht staart en zich van haar omgeving niet bewust is. Ik zie die gul lachende voorbijganger met een kort aangelijnde hond wiens ogen een treurige aanblik uitstralen.
Zo aandoenlijk allemaal.
Fotograferen. Het is een wereld van herrie, vastgelegd in een bewegingloze stilte. Drukte. Emoties worden vastgelegd in rust, licht en donker. Alles in hun eigen contrast. Mensen om je heen en dan toch die eenzaamheid.
Ik lig op de bank en kijk naar buiten. Dikke witte wolken drijven voorbij tegen een blauwe lucht. De zon, een vliegtuig; een meeuw. Maar geen geluid is erbij te horen. Heerlijk die stilte, kunnen denken wat je maar wilt; kunnen doen wat je maar wilt.
Dan komen mijn vrienden binnen rennen. Acht stuks! Ieder heeft iets te eten of te drinken meegenomen. Ze praten honderduit. Over politiek, over de brandstofprijzen, de voedselprijzen en over hun verschalkte vriendinnen. Ik hoor het gelaten aan en denk er het mijne van. Herrie, zo interpreteer ik hun gezang, en iets gemist hebbend kijk ik ze aan. Als ik een dode wesp aanwijs die op de vensterbank ligt, valt er een bedenkelijke korte stilte.
Vrijwel meteen gaan zij verder met waar zij gebleven waren; mij in het ongewisse achterlatend. Maar wat zijn vrienden eigenlijk, wat zijn elementen of wat zijn waarnemingen; en hoe interpreteer je deze?
Wijk ik af van de norm? Ben ik raar? Zijn mijn vrienden raar? Mis ik iets?
Weet je wat? Ik maak een foto van mijzelf en leg mijzelf vast. Met een klik van een 250e seconde leg ik een tijdstip van mijn leven vast.
Maar voor wie, of waarvoor eigenlijk?
©Prlwytskovsky.
De studiereis-2.
Wij nestelden ons in het lederen ameublement en de "Jaq" zette zich in beweging om de
parking af te rijden. De reisgoden waren ons niet gunstig gezind. Was het eerst dat we de weg niet konden vinden, nu vertelt een alarmerend lampje op het dashboard ons dat de remolie op is. Het is niet op maar dat weet het lampje niet, praatte onze chauffeur het goed. Het zal wel en enige ogenblikken later deelden wij de grote weg weer met andere weggebruikers. Kort daarna gingen wij voorbij aan iets dat vroeger "de-grens" heette. Kale hokjes met kapotte ruiten waar eens mensen zich druk maakte om wat er in koffers zat of zomaar omdat het gevaarlijk uitziende en veel macht hebbende douanes leken. Begrippen die relatief blijken als je ziet hoe het er nu bij staat. Maar dat is met meer dingen zo in Nederland. Wat zouden die machtswellustelingen nu doen vraag ik mij af. Waarschijnlijk delen ze folders uit namens een werkloosheidsproject voor een verenigd Europa.
Terug naar de grote weg.
Wat opvalt is dat er veel Duitsers rijden. Dus kunnen wij vaststellen dat wij nu de "autobahn" berijden. Na een half uur vraag ik mij zelf af wanneer het nou eens begint. Ik bedoel daarmee dingen als een pirouette draaien wanneer je wordt gepasseerd door een in de spiegel niet waar te nemen vlo met twee koplampen die sneller gaat dan het geluid. Met enige verbazing stel ik vast dat men ook hier volgens de wet van Bartjes rijdt. Het nog begrip "sleurhut" doet hier zijn intrede en zal worden bijgeschreven in mijn boekje genaamd: "Dierbare reisherinneringen."
“Kijk eens even op de kaart waar we zijn?” Vraagt onze chauffeur. Eerst eens kijken waar de kaart is. De kaart moet trapsgewijs worden uitgevouwen, hetgeen toch enige oefening vergt om op te zoeken waar we zijn. Dat valt voor de drommel niet mee om plotseling op een kaart te moeten kijken die je niet gewend bent en die bovendien vol staat met allerlei wegen die wij toch niet wensen te berijden; overbodige rotzooi dus. Enkele afslagen verder heb ik gevonden wat hij zocht en wij blijken nog steeds goed te zitten.
“Kunnen we daar ook ergens tanken?” Vraagt hij.
Mijn vinger hangt gelukkig nog aan de plaats vast waar we ons bevinden en ik speur de weg af naar een getekend pompje. Er staat er een op, echter zonder afstand. Een ander onheilslampje meldt ons dat de benzine bijna op is; gokken dan maar. Nog net op tijd ontdekken wij een "tankstelle" en parkeren naast de juiste pomp. Klepje open, slurf erin en tanken maar. Ondertussen wat in de rondte gekeken en een klein vrouwtje gezien die uit de winkel komt en zojuist een broodje heeft aangeschaft dat bovenmenselijke afmetingen heeft.
Langs alle kanten hangt de sla eruit. Ik stel mij zo voor dat als ze dat broodje ineens zou inslikken er hoe dan ook een stuk uit moest blijven steken, zo niet aan de bovenkant dan wel aan de onderkant. Ik wierp een blik op de pomp en voelde mij een beetje wankel worden, volgens mij lag er een 200-litervat achterin. De literprijs op zich daar wordt een mens weer vrolijk van, voortaan ga ik hier maar tanken bedacht ik. Dat is niet lucratief maar je hebt tenminste het idee goedkoop te tanken. Dit is psychologie van de koude grond.
Wij stapten weer in ons vervoermiddel en de "kat" sprong als het ware de autobahn weer op.
Als je zo met een lekker gangetje over de autobahn rijdt gaat je gedachte weleens op de loop en ik bedacht bij het zien van al die gevaarlijk uitziende remsporen waarom autobanden altijd zwart moeten zijn maar kreeg er geen antwoord op. Edje had tijdens de tankstop kans gezien om enkele cd’s uit de kofferbak te pakken die hij had meegenomen van huis. Dat beloofde een waar feest te worden zeker gezien de samenstelling van de diversen artiesten, voor zover je in deze nog van artiesten kunt spreken: kolere-herrie van de bovenste plank!
Ik, als enige oudere voel mij toch al veel te oud voor al dat gehuppel en gewiebel. Maar je wilt niet achterblijven bij de jeugd van tegenwoordig en schuif toch zo’n cd’s erin. Even verdacht ik zelfs de autoradio ervan de muziek niet mooi te vinden omdat na 20-minuten het geluid steeds zachter uit de luidspeakers kwam. De auto was de muziek ook zat. Gesprekken verstomden en men werd moe om vervolgens mijmerend voor zich uit te gaan zitten kijken.
Onze chauffeur scheurde vastberaden door, soms wreed het rempedaal bedienend omdat enkelingen niet goed in hun spiegels keken en zij plots angstig dichtbij waren. Deze mensen wens ik plotseling opkomende sneeuwjachten en hagelbuien toe, indalende testikels of spontaan uitvallende eierstokken.
De realiteit vertelt ons dat er weer getankt moet worden. Dit keer komt de pi(s)tstop goed uit.
Even de beentjes strekken en zien hoe Gods schepping aan deze breedtegraad evolueert. Geen dames met broodjes of andere afwijkende zaken geconstateerd. Ik schrijf deze details erbij om de lezer een beeld te schetsen van hetgeen zich hier afspeelt.
Niets dus. Wij hoorden geluiden welke in een disco niet zouden misstaan, het geluid zwelde desondanks aan. Om ons heen was niets te zien dat daar mee verband hield. Een heel oud kadetje afgeladen met hoofden met daarop verkeerde petjes kwam hobbelend, als of hij vierkante wielen had, de parking oprijden en was debet aan de geluidsoverlast die voor de inzittende bepaald geen overlast leek. Wij rekende snel af en vertrokken weer naar rustiger oorden.
De weg er naartoe was recht en lang en ging vooral meer op dan neer. De spanning steeg naarmate wij de afslag naderde. Eindelijk was daar het magische verkeersbord dat ons zei de "autobahn" te verlaten. Fluks een binnenweggetje genomen dacht ons. Dat laatste stukje leek overeen te komen met de afstand Amsterdam-Johannesburg maar eindelijk reden wij dan Schönberg binnen, wat een gat en als je niet bijtijds remde was je er weer uit ook. Wij kwamen als vanzelf bij het hotel aan en konden zowaar voor de deur parkeren. Een weelde die wij in onze westerse Rotterdamse cultuur niet kennen. Het kwartet liep naar binnen om zich aan te melden. Hierbij kwamen we langs de toog en het verlangen naar een glas van het plaatselijk gebrouwen vocht was ineens nadrukkelijk aanwezig.
Bier mot er komme! En er kwamen er vier, heerlijk. Na geacclimatiseerd te zijn haalden we onze spullen uit de Jaq. en bekeken onze onderkomens. Ze werden goedgekeurd. Appél om negen uur s’avonds. Wij gingen "effe een stukkie lope" door het dorp. Merkwaardig luchtje hangt hier of ligt dat aan mij? Overleg leerde dat dit waarschijnlijk nog zuivere lucht was die wij allang ontwend waren. We gingen een lokaal binnen. Een doodgewone kroeg voor ons maar hier noemt men dit een lokaal. Onthoudt dit. Als variant op de uitdrukking "sleurhut" zou ik dit een "slurphut" willen noemen.
Of wij een plaatselijk afzakkertje op prijs stelden, zo werd ons gevraagd. Er werd iets bij het bier neergezet dat op water of voor mijn part jenever leek. Voorzichtigheidshalve keek ik eerst eens in het rond hoe een en ander in zijn werk gaat. Edje nam als eerste de totale inhoud tot zich. Men vertelde hem namelijk dat de traditie wil de inhoud in 1-keer naar binnen te kieperen gevolgd door een ferme scheut bier. Ik zag hem ter plekke verkleuren dat voor mij aanleiding was de neut, na toch een klein slokje genomen te hebben, in het op tafel staande plantje te gooien. Het plantje transformeerde zich in twee minuten van een volgroeide tulpenzwiebel tot een dor houtje: ik was gered.
De rest van de avond verliep heel gezellig maar helaas: de vermoeidheid sloeg toe. Wij begaven ons op weg, terug naar het hotel. Dat was een stuk gemakkelijker omdat het holletje-af ging. Er waren jammer genoeg nergens leuningen om je aan vast te houden.
Aangekomen in het hotel wensten wij elkaar een goede nachtrust toe en begaven ons eindelijk ter rustte.
Licht aus.
Wordt vervolgd ….
©Prlwytskovsky.
De Studiereis, part one ….
Tijdens een managers quick-lunch kwam het gesprek op ontwikkeling en hoe dat te vertalen
naar ons bedrijf. Nu is onze directeur niet een van de beroerdste, hij verplicht mij tot het breken van meerdere potjes maar dat hij ons een reis zou aanbieden overtrof mijn verwachtingen. Denk hierbij beslist niet aan een snoepreis, want dan bent u abuis.
Het zou een reis worden met als doel de van spinrag voorziene grijze hersencellen weer te activeren. Een studiereis dus!
Na rijp beraad ontvouwde onze chauffeur een strijdplan. Bij deze alvast wil ik onze chauffeur van enig vakmanschap betichten inzake het zich uit de voeten maken met een voertuig die de zijne niet bleek. Maar dit even terzijde.
Terug naar het te ontvouwen plan.
Na het plan bestudeerd te hebben bleek niemand het er mee eens te zijn, maar daar zijn we
Hollanders voor. Ernstige overwegingen en besprekingen later werd er democratisch een tijd van vertrek vastgesteld; zoiets als een vrijwilliger aanwijzen. Met het oplossen van het ene probleem diende het volgende probleem zich terstond aan: immers, wie woont waar en wie haalt wie waar op.
Wij beginnen dus weer opnieuw.
In de week voor ons vertrek worden wij het met elkaar eens, ware het niet dat er plots ook
nog geld op tafel moest komen. Als dat uiteindelijk is geregeld spreken we af waar we zijn af te halen, alsof we bij een Chinees achter een doorgeefluik wonen. Het scenario luidt dus: Chauffeur Marnix stapt thuis in zijn bolide en tuft tevreden neuriënd naar de afgesproken locatie om mij daar af te halen. Na deze handeling te hebben verricht vertrekken wij naar het volgende afhaalpunt en gaandeweg ontvouw ik een kaart die lijkt te zijn samengesteld door een sneltekenaar. Als dit grootmoeders wegenbouwers waren dan verklaard dit het gekronkel van onze landwegen.
Aangekomen op een bepaalt punt moeten wij dan rechts kijken en enige optrekjes van betekenis waarnemen. Maar niets anders is daar te zien dan koeien en veel gras, heel veel gras. En een eenzame wandelaar die zijn hond uitlaat en verbijsterd naar de voor dit dorp opzichtige bolide kijkt. Het zijraam gaat open zonder dat er wordt gezwengeld hetgeen zijn verbazing nog meer doet stijgen. Met open mond alsof zijn sluitspieren zijn verslapt, luistert hij naar onze vraag of hij weet waar de Plataanstraat is.
“Dat is niet hier”. Antwoordde hij. Dit is logica van de koude grond. Hij vertelt hoe we moeten rijden en keek ons vervolgens na of we marsmannetjes waren. Ondertussen de landkaart opgegeten en rijdend zoals hondmans ons uitgelegd had.
Weer fout.
Een andere hondmans ontdekt. Men laat honden uit of men gaat naar de kerk op zondag en zoniet dan kan men de dorpelingen vinden in de plaatselijke kroeg. Onthoudt dit. Vraag hun echter niets! Dus ......
“Weet u waar we de Plataanstraat kunnen vinden”? Vroegen wij in koor.
Een man die ogenschijnlijk werd uitgelaten door zijn hond probeerde zich de straat te
herinneren. Hij had geen flauw idee waar dat kon zijn.
“Maar wacht eens, hoe heet die man?” Informeerde hij. Wij vertelde hem de naam.
“Ooooohhh den dieje, dan modde ge doar hirn en zo rije en dan woonde op 't huukske.”
Het bleek wederom om valse informatie te gaan van hondmans-2. Een wraakactie van ons liep op niets uit omdat hondmans-2 zich gniffelend en hard lopend uit de voeten had gemaakt. Afgaand op onze intuïtie was het een fluitje van een cent om onze man te vinden.
“Heb je het makkelijk kunnen vinden”? Vroeg hij.
“Helemaal geen punt antwoordden wij, makkie: wij reden er zo naartoe. Tussen haakjes, jij weet toch waar Edje woont?” Wij behoefden ons niet druk te maken want dat kon niet missen. Wij zoefden Fynaart uit en Oudenbosch in. Een pittoresk plaatsje met een kerk die op de St.Pieter lijkt. Verkeerde afslag genomen misschien?
Niets van dit al, we zitten goed volgens onze gids. Bij de St.Pieter dus linksaf. Holletje af en dan woont'ie links.
Hoewel …..
Onze gids twijfelde een beetje bij het zien van de eenheidsoptrekjes en keek eerst eens naar binnen alvorens aan te bellen. Hij informeerde ons over het feit dat een dergelijk interieur beslist niet bij Edje paste. Hoe nu?
“Laten wij eens verderop kijken.” Stelden wij voor. Ook hier twijfel, geen motor of olievlekken voor de deur. Misschien dat de achterkant uitkomst kan bieden. Helaas.
Onze neuzen terug de hoek omstekend leerde dat 's mans verschijning zojuist op straat viel
waar te nemen. Hebbes dus. Of we het makkelijk konden vinden, vroeg Edje.
“Helemaal geen punt.” Antwoordden wij gedrieën.
Eindelijk konden wij op pad gaan naar onze bestemming die zich naar verluidt meer dan
duizend kilometer verderop zou bevinden. Wederom langs de St.Pieter rijdend verlieten wij Oudenbosch. Het was er erg druk, naar dorpse maatstaven gemeten. Erg veel mensen liepen op straat heen en weer dat op een hoog werkeloosheidscijfer kan duiden. Tenzij men met lunchpauze is wat weer niet aannemelijk is gezien het tijdstip waarop dit viel waar te nemen.
Na nog wat gekronkel over binnenwegen kwamen wij terecht op de grote weg en werd de cruisecontrole op 120 Km/h vastgezet om mij vervolgens het gevoel te geven een capsonesleier te zijn die zich laat vervoeren door een chauffeur, andere burgerlijke
voertuigen het nakijken gevend. De wereld is eens omgedraaid, bedacht ik. Er valt verder niet veel opmerkelijks te melden behalve dan wat heen en weer gepraat over ditjes en datjes.
Ons krijgt trek.
Dus overlegt ons hoe en vooral waar dit op te lossen. Besloten werd om in Venlo een etablissement te bezoeken en daar wat versnaperingen in te nemen. Leuke entree daar en het is vrij rustig binnen, dus plaats genoeg. Een serveerstertje komt langs om de bestellingen op te nemen en na alleen koffie genoteerd te hebben vraagt ze of we er iets bij willen eten.
“Nee.” Roepen wij in koor.
Als ze even later terug komt met de koffie willen we toch wel een stuk taart erbij hebben. Zij kijkt ons schaapachtig aan. ‘Dat had ze toch gevraagd’, zie je haar denken .
“Dat staat in de vitrine in de gang.” Zei ze bars.
“Mogen we dat zomaar pakken?” Vroeg ik.
“Natuurlijk niet.” Zei ze bits: “ik loop wel even met u mee.” En ze dribbelde naar de
vitrine. Wij volgden haar gewillig. Daar aangekomen stonden wij alle vier te wijzen naar iets anders. Het werd ons keurig en zonder verder commentaar uitgereikt. 't Smaakte best al was het wel een klein stukje. Na deze voldoening begaven wij ons weer naar het parkeerterrein om onze bolide op te zoeken.
Wordt vervolgt ……..
©Prlwytskovsky.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
Paulus de Boskabouter en ijsramen.
“Mag ik nou nog effe opblijven, Ma? Tien minuten nog, tot kwart over zeven?”
“Nee. Zodra Paulus de boskabouter is afgelopen ga jij gelijk naar bed!” Zei ze onverbiddelijk. En wanneer de eind tune van Paulus werd ingezet werd ik opgepakt en naar bed gebracht en toegedekt. Het licht ging uit en de deur dicht. Kwaad was ik op mijn manier, want ik was toch al zeven jaar en dan al zo vroeg naar bed. Nooit kon ik het einde van die tune horen.
Slapen deed ik niet. Ik lag te luisteren naar de geluiden die in mijn kamer doordrongen, geluiden van stemmen uit de woonkamer, van muziek bij de buren dat werd gedraaid op een koffergrammofoon. Ik lag te kijken naar de bewegende lichtsporen langs het plafond van de voorbij rijdende auto’s en uiteindelijk viel ik dan toch in slaap.
Midden in de nacht werd ik wakker, zomaar, zonder reden. Ik stond op en liep naar het raam om even naar buiten te kijken maar ik zag niks. De ramen waren dichtgevroren met ijsbloemen. Met mijn nagels schraapte ik sporen in het ijs totdat ik er doorheen kon kijken. De auto’s in onze straat hadden nu één kleur: Wit!
De maan scheen helder en veel sterren flonkerden aan de hemel. Dat heldere maakte het juist extra koud. Teleurgesteld omdat er niets te zien was, kroop ik me bed weer in.
’s Morgens werd ik wakker van schrapende geluiden. Buurmannen maakten hun autoruiten ijs vrij. Sommigen auto’s wilden helemaal niet starten. Raar. Want het vroor maar 25 graden. Het zei mij toen niets. Fantastisch om dan voor het raam te kijken en die buurmannen te zien zwoegen.
Onze straat werd wakker en de wereld begon weer.
©Prlwytskovsky.
Wandelen door Schiedam. Wakers en Jopie.
In de jaren 50 van de vorige eeuw, en een deel van de 60´s, woonde ik in de Schiedamse wijk Nieuwland, in de Talmalaan. Leuke herinneringen heb ik daar aan. Maar loop even mee, dan laat ik je wat dingen zien die destijds speelden.
Kun je nog die “karretjes” herinneren? Dat waren wielsetjes van oude kinderwagens, die knutselden wij dan onder een plank. De vooras was om met de voeten te sturen en die hielden wij met een touw in bedwang. Dat touw hielden wij stevig in onze knuistjes als wij werden voortgeduwd door medestanders. Met bijna gillende bandjes scheurden wij de hoek om, met de voeten sturend. Soms konden wij het stuur niet houden, of het touw brak en dan vloog je in volle vaart de bosjes in. Ter plaatse werd toen al een pitstop ingesteld om de zaak weer terug op orde te brengen en de volgende piloot kon achter het stuur kruipen.
Getrouwd werd er ook in die tijd. Altijd was er wel een buurmeisje in de buurt die zoiets voorstelde. Harmke heette zij. Die “speelde” altijd trouwpartijtjes en ik was dan meestal de lul om voor het altaar te knielen. Maar als het voetballen begon dan liet ik de ambtenaren voor wat zij waren en rende ik de kerk uit. Jong geleerd ……?
Als je de Troelstralaan af kwam lopen was de eerste winkel de bakkerij van Schaeffer. Die bakte in die tijd zelf zijn brood, achter in de zaak. Kun je het je voorstellen? In dat kleine zaakie? Tegenover de bakkerij was onze school: de Prinses Marijke school. Was ja, want de school moest verdwijnen omdat de metro hier moet passeren. Iets bovengronds moet wijken omdat er ondergronds iets voorbij scheurt? Ach, het zal de vooruitgang zijn. Jeugdsentiment verdwijnt daarmee en gelijkertijd wordt de wijk onherkenbaar.
Verderop, vanaf de Vlaardingerdijk de Troelstralaan in, kwam je groenteboer Saas tegen met daarnaast de sigarenpik. Een winkel die nu nog steeds operationeel is. Sigarenman met gleufhoed woonde destijds in de Dr. Boslaan, zoals ook tante Jo met ome Henk met dochter Joke in de Dr. Boslaan woonden. Maar die huizen zijn er niet meer en het stratenstelsel is daarmee onherkenbaar geworden.
Nee, wij balden voet op de grasvelden onder aan de Vlaardingerdijk. Dat waren begin vijftiger jaren zojuist ingezaaide grasvelden en die werden bewaakt door twee heuse gemeentelijke bewakers. Eentje was best te pruimen hoor, die woonde in de Jozef Israëlstraat. Maar die andere waker was echt een bolle klere vent. Vonden wij dan. Die liep met een wandelstok en als je in zijn buurt was met je fietsje of step dan haakte hij zijn stok in je achterspatbord en kreeg je er van langs. Letterlijk. En die vent werd door ons acht jarige rotzakken geziekt joh.
Dan ook nog even mijn vriendje Jopie memoreren. Jopie en ik speelde vaak samen met onze elektrische treintjes. Wij maakten dan een treinbaan in ons kamertje en lieten onze treintjes erop rond rijden. Jopie had een hond, Fannie, en die legde zich graag op de rails neer om bewonderend naar ons techneuten te kijken. Als wij de trafo van vooruit naar achteruit schakelden dan kreeg Fannie een schok en sprong bijna tegen het plafond aan.
Jopie begon later model vliegtuigjes te bouwen. Daar kon ik niets mee en wij groeiden uit elkaar.
Tot zover een terugblik naar mijn Schiedam en mijn kinderjaren.
Hoe zou het eigenlijk met Jopie zijn?
©Prlwytskovsky.
MANAGERS
Jaren geleden toen ik mijn tante met mijn wekelijkse bezoek ging vereren passeerde ik Driebergen en viel mijn oog op een gebouw dat mij nog niet eerder was opgevallen. Een voor dit landschap niet passend schreeuwend uitsteeksel. Een reclamebord schreeuwde de letters M.O.C. van het dak in kleuren waarvan de mensheid vlekken voor z'n ogen krijgt. In kleine lettertjes stond eronder wat het betekende: "Managers Opleiding Centrum."
Managers, het lijkt op een zomergriepje alleen dit gaat niet over. Dus hier worden de Managers gemaakt, gecreëerd, geboetseerd of voor mijn part geboren. Managers, een apart volk: randfiguren. Zij onderscheiden zich in de massa door hun afwijkende gedrag. Een manager is eenvoudig te herkennen. Zij hebben bijvoorkeur X-benen en sommige verdenk ik er zelfs van dat zij hun benen speciaal laten breken om ze vervolgens in een X-vorm te laten plaatsen. Hebben zij desondanks geen X-benen dan dient u hen met gepaste achterdocht te benaderen. Wees dus gewaarschuwd! Onder hun broekspijpen van het kaliber waar men doorgaans met twee benen in kan steekt iets uit dat voeten voorstellen. Naar mijn mening lopen zij in veel te krappe schoenen en dat verklaart meteen dat merkwaardige loopje van ze.
Die linker hand in hun broekzak is ook zo'n aangeboren afwijking die bij mij de indruk wekt alsof zij daar iets moeten vasthouden, hun pieper waarschijnlijk. Komen ze uit hun geleaste automobiel dan wordt direct het colbert dichtgeknoopt, het haar met de rechterhand naar links gemodelleerd en dat handje in die linkerbroekzak gestopt.
Staan ze van achter hun bureau op dan gaat direct weer dat handje in die broekzak. Het haar in een strak kapsel achterover gekamd en bij sommige met een scheiding in het midden waarbij het haar naar opzij wegvalt. Crisis hoofdjes uit de jaren dertig zijn het. Met een eigen gemaakte nonchalance lopen zij door het kantoor; dit is echter om snelheid te suggereren want er zit verder geen beweging in. De hele performance van Managers suggereert snelheid. Hun wenkbrauwen staan in een positie die ze een permanente verbaasde blik bezorgen, met voor hun ogen een set voorzetramen met een licht getinte kleur. Het montuur van hun brillen is meestal dun en goudkleurig en dat de brillenglazen van gewoon vensterglas zijn is een goed bewaard geheim dat ik u bij wijze van uitzondering wil onthullen, want in onbewaakte ogenblikken lezen zij documenten stiekem zonder bril. Echter als ik iets wil laten lezen dan zijn ze plots hun bril vergeten. Zo'n bril staat dan op een zongebruinde kop, ook zoiets. Het jaargetijde is voor hun niet relevant om eruit te zien alsof ze dagen achtereen aan het strand zitten. Dit onder andere typeert hun drukke bestaan.
Goedlachs en overmatig vrolijk zijn ook van die factoren die eruit springen. Regen, mist of faillissement: de Manager lacht! Hij heeft altijd vrolijke opbeurende praatjes klaar. Als u vandaag uw broer ter aarde heeft bestelt pept hij u op met de woorden: "Jij leeft toch nog, positief denken man." Gevolgd door een luide schaterlach. Een andere eigenaardigheid is het lopen in een lange regenjas. Het verschijnsel gladde-jongens-met-regenjassen is inherent aan potloodventers die kinderen mee de bosjes inlokken tegen vergoeding van een reep hazelnoot chocolade die overigens weer ‘aftrekbaar’ is.
Hun werkomgeving echter is gelardeerd met mooie secretaressen. Het zijn blondines met lang haar en mooie grote ogen waar je aan vastgenageld blijft. En als bonus ter compensatie van lange regenjassen lopen zij er af en toe kort gerokt bij. Aan de telefoon zijn deze dames vriendelijk van spraak. Je zou wensen dat zij nooit de hoorn erop leggen. Koffie maken is een daad die alleen zij tot een rituele volkskunst hebben verheven met de aanwezige inferieure en behoeftige apparatuur. Een secretaresse is nooit kwaad of stresserig en toont geen enkele emotie en daar loopt een Manager dan, blind voor zijn zakelijke coryfee, met een lange regenjas zwaaiend omheen.
Verder zijn het verwoede verzamelaars van hebbedingetjes en deze hebbedingetjes zijn vooral in veelvoud aanwezig maar volkomen a-functioneel. Ook hier is de atmosfeer bezwangerd van duur en veel maar vooral van macht.
Aan deze opsomming van hebbedingetjes zou ik nu een vuilniszak willen toevoegen. Niet bij wijze van ruim bemeten voorbehoedsmiddel maar om deze ten tijde van slagregens over het hoofd te kunnen trekken.
Als omstander denk ik bij het zien hiervan: "Vuilnisman, kan deze zak ook mee?"
©Prlwytskovsky.
De Anticarnavalist.
Zondagen. Dat zijn soms van die klote dagen dat je niets te doen hebt en waarop jij je druk maakt omdat je niets te doen hebt, terwijl de wereld je opdringt dat je dingen moet gaan doen. Dingen doen, vooral leuke dingen doen en massa hysterie opzoeken want dat hoort bij dergelijke dagen.
Mensen in schreeuwlelijke onooglijke kleuren gekleed dansen en huppelen op wat zij muziek noemen, maar wat in mijn oren niets anders is dan teringherrie. Een feest, en dat in een stilte gebied met omwonenden die dit misschien niet eens leuk vinden.
Carnaval heet het, en dat schijnt ergens goed voor te zijn.
Mijn vriendin heeft zich met haar aanhang ook gepositioneerd om de dorpse optocht te aanschouwen die, bezien vanuit het kleinschalige aantal inwoners, uit niet meer dan hooguit twee krakkemikkige wagentjes zal bestaan. Ondanks dat alles duurt die optocht toch al gauw een goeie twee uur. Uitgedost in een outfit waarmee je onder normale omstandigheden in een gesloten inrichting wordt opgenomen staat zij daar te genieten van het schouwspel. Om maar te zwijgen over haar aanhang en hoe dat eruit ziet. Maar ja: zij vinden dat nu eenmaal leuk en dan hoor je mij daar niet over. Als zij vanavond hier komt en ik de confetti uit haar decolleté heb gepulkt zoenen wij het wel af, als padvinders met teveel bier op.

Maar als man van ‘boven de rivieren’ zie ik de dingen toch anders en ben meer het type dat bijvoorbeeld naar een dode vlieg kijkt. Een dode vlieg, liggend na zijn bestaan op de drempel van mijn balkon; invliegend of uittredend. Een vlieg, gestorven op weg naar ….. Doelloos gestorven op zijn vlucht. Ook praat ik met mijn Epipremnum. Hele gesprekken voer ik daarmee. Eenzijdig, dat wel. Maar het lucht op.
De zon schijnt en dan hoor je niet binnen te zitten. Men zegt dus dat je er dan uit moet. Wandelen, de stad in, de hort op; de kroeg in of het terras op en je vol laten lopen met wit schuimend gerstenat. Maar dan die tyfus herrie die ze erbij maken. Fanfares, Jostie bands, Shantykoren en meer van dat gedonder toeteren je ongevraagd horendol.
Aan de bediening vraag ik of dat altijd zo gaat. “Nee. Zegt ze: ”Vandaag wel errrug extreem.” En zij zet nog een biertje voor mij neer. Maar zelfs bier kan mij niet meer vrolijk maken en ik ga er vandoor. Lopend langs de Lange Haven ga ik op de kaderand zitten en kijk van links naar rechts. Hier en daar liggen schepen afgemeerd. Schepen die er alleen maar liggen te liggen en verder a-functioneel zijn. Ja, er wonen mensen op die schepen, en soms loopt er iemand met een kwast en een pot verf over het gangbord; meer als nostalgische entourage dan dat het anders iets voorstelt.
Verderop ligt een hondendrol naast een boom. Enkele vliegen doen er hun voordeel mee. Papiertjes, stukken appel en een leeg verkreukeld bierblikje zijn dingen die het idyllische havenlandschap optisch ontsieren. Dat was vroeger wel anders hier. Toen was hier een visrokerij, een jeneverstokerij, een soda fabriek en een chemische fabriek en ja: zelfs bruggenwachters. Als je goed kijkt zie je hun sporen nog. Sommigen daarvan zijn in musea weggewerkt en leven in de verbeelding voort.
En dat zouden ze nu met dat carnaval ook eens moeten doen. In een museum stoppen en er één keer per jaar nuchter naar kijken. Wie weet wordt dan ooit nog eens wat met Nederland.
©Prlwytskovsky.
Managers.
Jaren geleden toen ik mijn tante met mijn wekelijkse bezoek ging vereren passeerde ik Driebergen en viel mijn oog op een gebouw dat mij nog niet eerder was opgevallen. Een voor dit landschap niet passend schreeuwend uitsteeksel. Een reclamebord schreeuwde de letters M.O.C. van het dak in kleuren waarvan de mensheid vlekken voor z'n ogen krijgt. In kleine lettertjes stond eronder wat het betekende: "Managers Opleiding Centrum."
Managers, het lijkt op een zomergriepje alleen dit gaat niet over. Dus hier worden de Managers gemaakt, gecreëerd, geboetseerd of voor mijn part geboren. Managers, een apart volk: randfiguren. Zij onderscheiden zich in de massa door hun afwijkende gedrag. Een manager is eenvoudig te herkennen. Zij hebben bijvoorkeur X-benen en sommige verdenk ik er zelfs van dat zij hun benen speciaal laten breken om ze vervolgens in een X-vorm te laten plaatsen. Hebben zij desondanks geen X-benen dan dient u hen met gepaste achterdocht te benaderen. Wees dus gewaarschuwd! Onder hun broekspijpen van het kaliber waar men doorgaans met twee benen in kan steekt iets uit dat voeten voorstellen. Naar mijn mening lopen zij in veel te krappe schoenen en dat verklaart meteen dat merkwaardige loopje van ze.
Die linker hand in hun broekzak is ook zo'n aangeboren afwijking die bij mij de indruk wekt alsof zij daar iets moeten vasthouden, hun pieper waarschijnlijk. Komen ze uit hun geleaste automobiel dan wordt direct het colbert dichtgeknoopt, het haar met de rechterhand naar links gemodelleerd en dat handje in die linkerbroekzak gestopt.
Staan ze van achter hun bureau op dan gaat direct weer dat handje in die broekzak. Het haar in een strak kapsel achterover gekamd en bij sommige met een scheiding in het midden waarbij het haar naar opzij wegvalt. Crisis hoofdjes uit de jaren dertig zijn het. Met een eigen gemaakte nonchalance lopen zij door het kantoor; dit is echter om snelheid te suggereren want er zit verder geen beweging in. De hele performance van Managers suggereert snelheid. Hun wenkbrauwen staan in een positie die ze een permanente verbaasde blik bezorgen, met voor hun ogen een set voorzetramen met een licht getinte kleur. Het montuur van hun brillen is meestal dun en goudkleurig en dat de brillenglazen van gewoon vensterglas zijn is een goed bewaard geheim dat ik u bij wijze van uitzondering wil onthullen, want in onbewaakte ogenblikken lezen zij documenten stiekem zonder bril. Echter als ik iets wil laten lezen dan zijn ze plots hun bril vergeten. Zo'n bril staat dan op een zongebruinde kop, ook zoiets. Het jaargetijde is voor hun niet relevant om eruit te zien alsof ze dagen achtereen aan het strand zitten. Dit onder andere typeert hun drukke bestaan.
Goedlachs en overmatig vrolijk zijn ook van die factoren die eruit springen. Regen, mist of faillissement: de Manager lacht! Hij heeft altijd vrolijke opbeurende praatjes klaar. Als u vandaag uw broer ter aarde heeft bestelt pept hij u op met de woorden: "Jij leeft toch nog, positief denken man." Gevolgd door een luide schaterlach. Een andere eigenaardigheid is het lopen in een lange regenjas. Het verschijnsel gladde-jongens-met-regenjassen is inherent aan potloodventers die kinderen mee de bosjes inlokken tegen vergoeding van een reep hazelnoot chocolade die overigens weer ‘aftrekbaar’ is.
Hun werkomgeving echter is gelardeerd met mooie secretaressen. Het zijn blondines met lang haar en mooie grote ogen waar je aan vastgenageld blijft. En als bonus ter compensatie van lange regenjassen lopen zij er af en toe kort gerokt bij. Aan de telefoon zijn deze dames vriendelijk van spraak. Je zou wensen dat zij nooit de hoorn erop leggen. Koffie maken is een daad die alleen zij tot een rituele volkskunst hebben verheven met de aanwezige inferieure en behoeftige apparatuur. Een secretaresse is nooit kwaad of stresserig en toont geen enkele emotie en daar loopt een Manager dan, blind voor zijn zakelijke coryfee, met een lange regenjas zwaaiend omheen.
Verder zijn het verwoede verzamelaars van hebbedingetjes en deze hebbedingetjes zijn vooral in veelvoud aanwezig maar volkomen a-functioneel. Ook hier is de atmosfeer bezwangerd van duur en veel maar vooral van macht.
Aan deze opsomming van hebbedingetjes zou ik nu een vuilniszak willen toevoegen. Niet bij wijze van ruim bemeten voorbehoedsmiddel maar om deze ten tijde van slagregens over het hoofd te kunnen trekken.
Als omstander denk ik bij het zien hiervan: "Vuilnisman, kan deze zak ook mee?"
©Prlwytskovsky.
Managers.
Jaren geleden toen ik mijn tante met mijn wekelijkse bezoek ging vereren passeerde ik Driebergen en viel mijn oog op een gebouw dat mij nog niet eerder was opgevallen. Een voor dit landschap niet passend schreeuwend uitsteeksel. Een reclamebord schreeuwde de letters M.O.C. van het dak in kleuren waarvan de mensheid vlekken voor z'n ogen krijgt. In kleine lettertjes stond eronder wat het betekende: "Managers Opleiding Centrum."
Managers, het lijkt op een zomergriepje alleen dit gaat niet over. Dus hier worden de Managers gemaakt, gecreëerd, geboetseerd of voor mijn part geboren. Managers, een apart volk: randfiguren. Zij onderscheiden zich in de massa door hun afwijkende gedrag. Een manager is eenvoudig te herkennen. Zij hebben bijvoorkeur X-benen en sommige verdenk ik er zelfs van dat zij hun benen speciaal laten breken om ze vervolgens in een X-vorm te laten plaatsen. Hebben zij desondanks geen X-benen dan dient u hen met gepaste achterdocht te benaderen. Wees dus gewaarschuwd! Onder hun broekspijpen van het kaliber waar men doorgaans met twee benen in kan steekt iets uit dat voeten voorstellen. Naar mijn mening lopen zij in veel te krappe schoenen en dat verklaart meteen dat merkwaardige loopje van ze.
Die linker hand in hun broekzak is ook zo'n aangeboren afwijking die bij mij de indruk wekt alsof zij daar iets moeten vasthouden, hun pieper waarschijnlijk. Komen ze uit hun geleaste automobiel dan wordt direct het colbert dichtgeknoopt, het haar met de rechterhand naar links gemodelleerd en dat handje in die linkerbroekzak gestopt.
Staan ze van achter hun bureau op dan gaat direct weer dat handje in die broekzak. Het haar in een strak kapsel achterover gekamd en bij sommige met een scheiding in het midden waarbij het haar naar opzij wegvalt. Crisis hoofdjes uit de jaren dertig zijn het. Met een eigen gemaakte nonchalance lopen zij door het kantoor; dit is echter om snelheid te suggereren want er zit verder geen beweging in. De hele performance van Managers suggereert snelheid. Hun wenkbrauwen staan in een positie die ze een permanente verbaasde blik bezorgen, met voor hun ogen een set voorzetramen met een licht getinte kleur. Het montuur van hun brillen is meestal dun en goudkleurig en dat de brillenglazen van gewoon vensterglas zijn is een goed bewaard geheim dat ik u bij wijze van uitzondering wil onthullen, want in onbewaakte ogenblikken lezen zij documenten stiekem zonder bril. Echter als ik iets wil laten lezen dan zijn ze plots hun bril vergeten. Zo'n bril staat dan op een zongebruinde kop, ook zoiets. Het jaargetijde is voor hun niet relevant om eruit te zien alsof ze dagen achtereen aan het strand zitten. Dit onder andere typeert hun drukke bestaan.
Goedlachs en overmatig vrolijk zijn ook van die factoren die eruit springen. Regen, mist of faillissement: de Manager lacht! Hij heeft altijd vrolijke opbeurende praatjes klaar. Als u vandaag uw broer ter aarde heeft bestelt pept hij u op met de woorden: "Jij leeft toch nog, positief denken man." Gevolgd door een luide schaterlach. Een andere eigenaardigheid is het lopen in een lange regenjas. Het verschijnsel gladde-jongens-met-regenjassen is inherent aan potloodventers die kinderen mee de bosjes inlokken tegen vergoeding van een reep hazelnoot chocolade die overigens weer ‘aftrekbaar’ is.
Hun werkomgeving echter is gelardeerd met mooie secretaressen. Het zijn blondines met lang haar en mooie grote ogen waar je aan vastgenageld blijft. En als bonus ter compensatie van lange regenjassen lopen zij er af en toe kort gerokt bij. Aan de telefoon zijn deze dames vriendelijk van spraak. Je zou wensen dat zij nooit de hoorn erop leggen. Koffie maken is een daad die alleen zij tot een rituele volkskunst hebben verheven met de aanwezige inferieure en behoeftige apparatuur. Een secretaresse is nooit kwaad of stresserig en toont geen enkele emotie en daar loopt een Manager dan, blind voor zijn zakelijke coryfee, met een lange regenjas zwaaiend omheen.
Verder zijn het verwoede verzamelaars van hebbedingetjes en deze hebbedingetjes zijn vooral in veelvoud aanwezig maar volkomen a-functioneel. Ook hier is de atmosfeer bezwangerd van duur en veel maar vooral van macht.
Aan deze opsomming van hebbedingetjes zou ik nu een vuilniszak willen toevoegen. Niet bij wijze van ruim bemeten voorbehoedsmiddel maar om deze ten tijde van slagregens over het hoofd te kunnen trekken.
Als omstander denk ik bij het zien hiervan: "Vuilnisman, kan deze zak ook mee?"
©Prlwytskovsky.
Managers.
Jaren geleden toen ik mijn tante met mijn wekelijkse bezoek ging vereren passeerde ik Driebergen en viel mijn oog op een gebouw dat mij nog niet eerder was opgevallen. Een voor dit landschap niet passend schreeuwend uitsteeksel. Een reclamebord schreeuwde de letters M.O.C. van het dak in kleuren waarvan de mensheid vlekken voor z'n ogen krijgt. In kleine lettertjes stond eronder wat het betekende: "Managers Opleiding Centrum."
Managers, het lijkt op een zomergriepje alleen dit gaat niet over. Dus hier worden de Managers gemaakt, gecreëerd, geboetseerd of voor mijn part geboren. Managers, een apart volk: randfiguren. Zij onderscheiden zich in de massa door hun afwijkende gedrag. Een manager is eenvoudig te herkennen. Zij hebben bijvoorkeur X-benen en sommige verdenk ik er zelfs van dat zij hun benen speciaal laten breken om ze vervolgens in een X-vorm te laten plaatsen. Hebben zij desondanks geen X-benen dan dient u hen met gepaste achterdocht te benaderen. Wees dus gewaarschuwd! Onder hun broekspijpen van het kaliber waar men doorgaans met twee benen in kan steekt iets uit dat voeten voorstellen. Naar mijn mening lopen zij in veel te krappe schoenen en dat verklaart meteen dat merkwaardige loopje van ze.
Die linker hand in hun broekzak is ook zo'n aangeboren afwijking die bij mij de indruk wekt alsof zij daar iets moeten vasthouden, hun pieper waarschijnlijk. Komen ze uit hun geleaste automobiel dan wordt direct het colbert dichtgeknoopt, het haar met de rechterhand naar links gemodelleerd en dat handje in die linkerbroekzak gestopt.
Staan ze van achter hun bureau op dan gaat direct weer dat handje in die broekzak. Het haar in een strak kapsel achterover gekamd en bij sommige met een scheiding in het midden waarbij het haar naar opzij wegvalt. Crisis hoofdjes uit de jaren dertig zijn het. Met een eigen gemaakte nonchalance lopen zij door het kantoor; dit is echter om snelheid te suggereren want er zit verder geen beweging in. De hele performance van Managers suggereert snelheid. Hun wenkbrauwen staan in een positie die ze een permanente verbaasde blik bezorgen, met voor hun ogen een set voorzetramen met een licht getinte kleur. Het montuur van hun brillen is meestal dun en goudkleurig en dat de brillenglazen van gewoon vensterglas zijn is een goed bewaard geheim dat ik u bij wijze van uitzondering wil onthullen, want in onbewaakte ogenblikken lezen zij documenten stiekem zonder bril. Echter als ik iets wil laten lezen dan zijn ze plots hun bril vergeten. Zo'n bril staat dan op een zongebruinde kop, ook zoiets. Het jaargetijde is voor hun niet relevant om eruit te zien alsof ze dagen achtereen aan het strand zitten. Dit onder andere typeert hun drukke bestaan.
Goedlachs en overmatig vrolijk zijn ook van die factoren die eruit springen. Regen, mist of faillissement: de Manager lacht! Hij heeft altijd vrolijke opbeurende praatjes klaar. Als u vandaag uw broer ter aarde heeft bestelt pept hij u op met de woorden: "Jij leeft toch nog, positief denken man." Gevolgd door een luide schaterlach. Een andere eigenaardigheid is het lopen in een lange regenjas. Het verschijnsel gladde-jongens-met-regenjassen is inherent aan potloodventers die kinderen mee de bosjes inlokken tegen vergoeding van een reep hazelnoot chocolade die overigens weer ‘aftrekbaar’ is.
Hun werkomgeving echter is gelardeerd met mooie secretaressen. Het zijn blondines met lang haar en mooie grote ogen waar je aan vastgenageld blijft. En als bonus ter compensatie van lange regenjassen lopen zij er af en toe kort gerokt bij. Aan de telefoon zijn deze dames vriendelijk van spraak. Je zou wensen dat zij nooit de hoorn erop leggen. Koffie maken is een daad die alleen zij tot een rituele volkskunst hebben verheven met de aanwezige inferieure en behoeftige apparatuur. Een secretaresse is nooit kwaad of stresserig en toont geen enkele emotie en daar loopt een Manager dan, blind voor zijn zakelijke coryfee, met een lange regenjas zwaaiend omheen.
Verder zijn het verwoede verzamelaars van hebbedingetjes en deze hebbedingetjes zijn vooral in veelvoud aanwezig maar volkomen a-functioneel. Ook hier is de atmosfeer bezwangerd van duur en veel maar vooral van macht.
Aan deze opsomming van hebbedingetjes zou ik nu een vuilniszak willen toevoegen. Niet bij wijze van ruim bemeten voorbehoedsmiddel maar om deze ten tijde van slagregens over het hoofd te kunnen trekken.
Als omstander denk ik bij het zien hiervan: "Vuilnisman, kan deze zak ook mee?"
©Prlwytskovsky.
Meccano.
Het was schoolvakantie en ik zat thuis in mijn vaders stoel voor het raam naar buiten te kijken. Het had net geregend en de lucht kleurde nog dreigend grauw en grijs.
Aan mijn moeder vroeg ik of ik aan de grote tafel mocht zitten met mijn nieuwe meccanodoos. Die had ik namelijk met de kerst voor mijn verjaardag gekregen. Ma haalde de spullen van de tafel maar liet het kleed erop liggen. Anders maak je krassen op tafel, zei ze.
Het was een donkerrood tafelkleed met gekleurde banen in beige en andere bruine kleuren met soms een geel of groen vlak; en hoogpolig. Aan de randen hingen franjes en als je een glas op dat tafelkleed zette dan viel het bijna als vanzelf al om; zo ook de meccano bouwsels die ik in mijn ijver creëerde.
Doos-3 had ik gekregen en met de eerdere verzamelingen van meccano onderdelen kon ik hiermee een aardig bouwsel in elkaar knutselen. Het meccano systeem was zo opgesteld dat als je doos-2 had en doos-2a erbij kocht je automatisch doos-3 had. Maar dan miste je eigenlijk net een klein dingetje dat in doos-3 weer wel aanwezig was. Die handelstruck had ik al snel door. Ja, er waren nog grotere dozen te koop maar die waren veel te duur volgens mijn moeder, doos-10 was de grootste en daar stond me een grote hijskraan op, tsjonge … urenlang zat ik naar dat plaatje te kijken, zo mooi vond ik dat. Op dat plaatje lagen twee jongens op de grond naast het gigantische bouwwerk dat groter was dan zijzelf en zij lachten. Gekleed in een spencer en in korte broek keken zij genoegzaam vanaf de voorpagina naar mij. Ik wilde maar wat graag meedoen met hun maar de techneut in mij zei dat het beter was om mijn eigen pad te volgen.
IJverig, en met mijn tong in mijn mondhoek schroefde ik de hijskraan die op bladzijde 4 van het voorbeeldenboek stond in elkaar; althans dat probeerde ik. Van contragewichten had ik nog nooit gehoord maar wel van tafelkleden en dus viel het gevaarte met een klap om en nam in zijn val ook nog mijn kopje thee mee. En ja, ook een deel van de inhoud van de meccanodoos, namelijk: het bakje met schroefjes en moertjes en de groene stripjes met vijf gaatjes. Die groene stripjes waren nog wel goed terug te vinden maar de rest? Goudkleurige moertjes en schroefjes, in een tafelkleed met dezelfde kleuren?
Het hele tafelkleed werd door mij uitgeplozen om alle onderdeeltjes weer terug te vinden. Eindelijk kwam mijn moeder eraan, in mijn gevoel pas een uur later. Ze zei niets maar ruimde de troep op en depte het kleed droog. Zij ging terug naar haar eigen werk. Een goede huisvrouw was zij, dat wel maar van hijskranen bouwen had zij totaal geen verstand. Zij klom liever op een stoel en haalde de plafondlamp van de woonkamer uit elkaar om hem schoon te maken. Alles haalde zij van het plafond af behalve de voet van de lamp, die bleef hangen want daar hingen stroomdraden aan en dat was linke soep vond ze: daar moet je nooit aankomen.
Nee, dan had ik het beter bekeken. Ik had een opwind motortje voor mijn meccano hijskraan. Probleem was echter dat het motortje niet paste op de plek waar ik dat wilde hebben. Vasthoudend als ik toen al was zocht ik naar oplossingen en vond er eentje. Namelijk een wasknijper, want die hield de hele zaak bij elkaar zoals ik dat in gedachten had. Totdat er gehesen moest worden.
Het motortje wond ik op met het bijgeleverde hartvormige sleuteltje en zette het schuifje los zodat er gewerkt kon worden door dat motortje. De aandrijving bestond uit een elastiekje en je zag dat de aandrijving het moeilijk had met het op gang komen. Plots begaf het elastiekje het en mede daardoor schoot de wasknijper los. Het motortje vloog door de lucht, belande op het tafelkleed, draaide nog even door en vrat zich vast in het tafelkleed.
Godverrrrrrrr … liet ik mij ontvallen, want dat is toch logisch met zo’n kleed op tafel en ….. whammmmm ketste het in mijn gezicht: “Hier in huis wordt niet gevloekt!” Ineens stond mijn moeder met een priemende wijsvinger naast mij, in een drieduizendste van een seconde was zij er en zij deelde deze lel aan mij uit. Wat was ze kwaad dat ik dat zei, dat ik vloekte. De reprimande die ik kreeg loog er niet om, wat was ik een slechterik; wat een zondaar.
Dit wil ik nu zo graag eens tegen de hedendaagse ouders zeggen: maak je kinderen kenbaar waar de grenzen van het mogelijke liggen en waar het onmogelijke begint. Leer hun respect voor de medemens en de elementen om je heen zoals dingen, dieren en planten. Op zich nogal vrij zelfstandige naamwoorden.
En die zelfstandigheid wordt door de jeugd van tegenwoordig met voeten getreden en gesloopt, zoals tegenwoordig zoveel normen en waarden gesloopt worden.
©Prlwytskovsky.
Wandelen door Schiedam: als kind van acht.
Nog maar net thuis gekomen van een schoolmiddag op de Prinses Marijke school kreeg ik een
kop thee van mijn moeder, en wilde daarna meteen weg om mijn vader van zijn werk te halen.
Die school heette destijds zo omdat onze Prinses Marijke nog niet was omgeturnd naar
Christina, vandaar.
Een jaar of 8 zal ik geweest zijn, zo halverwege de 50’er jaren van de vorige eeuw. Ik liep op
mijn manier gehaast vanaf de Talmalaan de Doctor Boslaan in. Dan rechtsaf via de Savorin
Lohmanlaan linksaf de Doctor Kuyperlaan in. Bij de Thorbeckesingel rechtsaf en het paadje
in naast de katholieke begraafplaats. Met aan het einde een steile hol naar de Vlaardingerdijk.
Van daaruit zag ik de molen de Drie Koornbloemen vrolijk zijn wieken ronddraaien. Een
pracht gezicht vond ik dat.
Op de kruising met de Westvest wachtte ik altijd even om naar de molen te kijken. Een
gigantische grote windmolen die zijn wieken met grote slagen in het rond liet draaien,
aangedreven door de wind. Woesj … woesj … woesj … hoorde je het klappen van de wieken.
Ik stak ik de Westvest over en liep aan de linkerkant de hol van de Korte Haven af. De
mandenmaker was druk aan het werk. Hij verpakte grote glazen flessen in een metalen korf en
stopte stro tussen het glas en de korf in. Dat stro was gebonden op rollen van ca 60cm breed,
die precies in de korf op maat werden afgesneden. Met grote klappen werd de mandfles met
de bodem op de grond gegooid om hem goed stevig in de korf te zetten.
Verderop was de timmerfabriek. Er was altijd veel bedrijvigheid daar. Stofwolken van de
snerpend gillende zaagmachines zorgden ervoor dat je niet goed naar binnen kon kijken.
Als de timmerman mij zag staan nam hij mij altijd even mee naar binnen en dan mocht ik
rondkijken. De timmerman kende mij want mijn vader werkte in het pand ernaast.
Dan loop ik door de boogingang het bedrijf van Kappelhof & Hoving binnen. Een boogingang
die heden ten dage nog steeds bewaard is gebleven. Gelukkig.
TOEN
NU.


Zodra ik binnen kwam werd ik begroet door de daar wonende- en naamloze poes, op een
manier alsof zij wist dat ik eraan kwam. Het personeel begroette mij ook altijd lachend en dan
kreeg ik een zakje met katjesdrop van mijn vader. Een heerlijk avontuur vond ik dat altijd en
soms liep ik alle trappen op, naar de zolder in de nok van het pand op de vierde vloer. Zoals
men dat daar noemde.
Om vijf uur werd ik door mijn vader geroepen en nadat pa alles had afgesloten klom ik bij
hem achterop de fiets. De man trapte zich dan rot op het met kinderkopjes geplaveide wegdek,
tegen de hol van de Korte Haven op.
De kruising met de Vlaardingstraat was ontzettend druk met fietsende werkmensen die naar
huis wilden. Bij hotel Beiersbergen brandde het licht volop en de Drie Koornbloemen draaide
onvermoeibaar zijn wieken suizend in het rond.

Moeizaam tussen het fiets- en autoverkeer van de Nieuwe Haven stak pa fietsend over naar
de Vlaardingerdijk, en stopte bij het sigarenwinkeltje van Pietje. Daar haalde hij altijd zijn
half zware Drum shag, met een pakje mascotte vloe. Pietje was eigenlijk een vrouw die met
haar transportfiets in de nieuwbouwwijken de aannemingsfirma’s van Muijs & de Winter
langsging om haar rookwaren te slijten.
Nadat mijn vader zijn fiets in de kelder had gezet en de brievenbus had geleegd liepen wij
hijgend de trappen op naar de vierde etage van onze flat. Een vermoeiende werkdag liep ten
einde. Vermoeiend voor mijn vader, maar ook vermoeiend voor mij want een schooldag ging
je destijds ook niet in je koude kleren zitten.
©Prlwytskovsky.
Zon in december.
Laatst las ik een log van iemand die ik door zijn schrijfsels zeer waardeer en daarom ook trouw zijn bevindingen lees. Hij had op 2 december in de zon liggen braden totdat die achter de huizen verdween, zo schreef hij. Nu kijk ik nergens meer vreemd van op in deze tijd maar zon, op 2 december? Het zal een zeer plaatselijk zonnetje geweest zijn of anders een hoogtezon maar ik heb geen straaltje gezien, niet één. Ja, andere straaltjes lieten zich op mij vallen en zochten zich een weg naar mijn kraag. Ik regende zogezegd te barsten.
Op weg naar de buurtsuper kon ik het aardig droog houden maar eenmaal op de parkeerplaats viel de regen met bakken uit de lucht. Nu kan ik wel blijven zitten tot het droog wordt maar dan had ik waarschijnlijk nu nog in mijn Peus gezeten. Dus ik stapte uit en dribbelde over de parkeerplaats naar de buurtsuper, een afstand van 50 mtr. Bij de karretjes aangekomen besloeg mijn bril en het water droop van mijn kop af mijn nek in. Ik keek naar buiten: droog!
Nu zal ik jullie niet lastig vallen met hetgeen er in de buurtsuper voorviel maar toen ik bij de kassa stond keek ik voorzichtig naar buiten, ik kijk altijd graag voorruit en zag dat het nog steeds droog was. Welk een geluk viel mij hier ten deel. Dat het verkeerd af moest lopen bewijst wel dat op de plaats waar doorgaans een leuk straatkrantverkoopstertje staat, nu een lelijke vent zijn waren aanprijst.
Het was nog steeds droog. Buitengekomen liep ik met mijn gevulde tassen langs de plantenboer en snuffelde of er nog iets bijzonders te zien was maar nee, niets van mijn gading. Aangekomen op de parkeerplaats voelde ik de eerste druppel alweer op mijn kop vallen dus spoedde ik mij naar mijn Peus.
Één of andere achterlijke geschifteling had een voertuig met de rechterzijde vlak langs mijn stuurkant geparkeerd dus ik kon hierlangs niet in mijn Peus komen. Een stortbui zorgde echter voor mijn nodige afkoeling. Rechts kon ik wel instappen maar dan moeten eerst mijn tassen naar binnen op de achterbank en dan kan ik er pas bij. Ondertussen regende ik helemaal te pletter en had geen droge draad meer aan me reet. Soppend tijgerde ik van de rechterstoel over de versnellingspook naar de linkerstoel onderwijl die teringauto naast mij verrot scheldend. Maar ik had geluk: de pedalen en het stuur zaten nog op hun plek.
Bij mijn flat aangekomen maakte ik geen haast om binnen te komen want nat is nu eenmaal nat en natter kan een mens niet worden. Thuisgekomen maakte ik eerst mijn tassen leeg en ruimde de zooi op. Ik schonk mezelf een mok oprotkoffie in en brak een stuk gevulde speculaas af.
Ik keek naar buiten: …… droog! Wel gloeiende. Het is die middag droog gebleven en ik vroeg mij af waar ik deze overvloed aan hemelwater aan verdiende. Dan lees ik dus een log waarin iemand verteld dat hij de hele middag in de zon heeft gezeten.
Sjezus, in wat voor land leven wij.
©Prlwytskovsky.
Het Roelandlied.
Een warme zomer in 2009, en naast mij in de auto zit mijn buurvrouw. Zij had mij
overgehaald om haar even naar haar zus te rijden. “Het zijn maar een paar kilometertjes en je
hoeft niet te lopen.” Waren haar overtuigende argumenten. Daar kon ik niet tegenop, tegen
zoveel overredingskracht.
Gezapig rijden wij 100 km/h en passeren allerlei soorten voertuigen, ook vrachtauto’s en die
wagenvoerders hadden een schitterend uitzicht op het benenpaar van buurvrouw. Zij had haar
rok wel erg hoog opgetrokken. Warm, gaf zij als excuus maar de chauffeurs dachten daar
het hunne van. Dan geeft een vrachtauto chauffeur een ruk aan zijn dubbele luchthoorn en
buurvrouw kijkt verschrikt om zich heen. “Was da nou?” Vraagt zij.
“Dat”, antwoordt ik, ”is de Oliphant, de hoorn uit het Roelandslied.”
“Wat lul jij nou weer, Peet? Waar heb je het over?”
“Steek jij nog even een peuk op, dan zal ik je de sage van Ridder Roeland vertellen.”
-Ridder Roeland was namelijk een strijder in het leger van keizer Karel de Grote. Roeland had
een hoorn genaamd de Oliphant, en een zwaard: de Durendale.
Vanaf de 11e eeuw werd, vrijelijk gebaseerd op historische bronnen, van Roeland een
populaire held gemaakt door de middeleeuwse minstrelen. Hij werd het symbool van
de "nobele Christen" die door Moslims in de pan werd gehakt. De anonieme auteur van het
Roelandslied presenteerde Roeland als de neef van Karel de Vijfde, en schilderde zijn held af
als de typische ridder zonder vrees of blaam. Het Roelandslied was de belangrijkste bron voor
latere Roeland verhalen. In 1510 bijvoorbeeld, schreef Ludovico Ariosto het gedicht Orlando
Furioso en Antonio Vivaldi en Georg Friedrich Händel baseerde er een opera op.
Onder de Baskische bergbewoners doet nog steeds de sage de ronde, dat in stormachtige
nachten de echo van een hoorn - de hoorn Oliphant - kan worden gehoord die Hruotland
(zoals Roeland destijds wel werd genoemd) bij zijn sterven zou hebben geblazen om de
Frankische voorhoede te waarschuwen. In Catalonië werd Roland (of Rotllà zoals de
Catalanen hem noemen) een mythische, sterke, reus.
Dan komt het verraad.
Roeland word in een hinderlaag gelokt in het dal van Roncevaux. Zijn zwager Oliver vraagt
hem op zijn hoorn Oliphant te blazen, opdat Karel zal terugkeren om hen bij te staan. Roeland
weigert dit uit “heldhaftige dwaasheid”.
Ten slotte blijft in de ongelijke strijd alleen Roeland over met twee van zijn medestanders.
Pas dan blaast Roeland op zijn hoorn, en Karel keert terstond terug om hem bij te staan.
Maar het is te laat: hij treft de ontzielde lichamen van de krijgers aan, dat van Roeland ter
aarde liggend, de hoorn onder het lichaam, het gezicht naar Spanje gewend. Zo had Roeland
in zijn laatste ogenblikken het tafereel van zijn dood vormgegeven.
Een standbeeld van Roeland staat voor het raadhuis van Bremen. Over Roelands daden en
zijn dood in de Slag van Roncevaux-Pas ontstonden in de loop der tijd een aantal liederen
en verhalen; uiteindelijk werden die in het Franse Chanson de Roland (Roelandslied)
samengevoegd. Het Roelandslied is een verhaal van verraad en heldendom. -
Doe leide hij onder hem wale
den horen ende Durendale
dat hijne ten paradijs gelede.
Te Spanien wert keerde hij hem weder
ende viel ruggelinge neder
dat niemand en zeggen mochte,
Roelant hadde den strijd volvochten.
Ondertussen rij ik flink door en buurvrouw zit mij met een wazige blik in haar ogen zwijgend
aan te kijken. Even later begint zij te praten.
“Weet je,” zegt ze, “wat ik nu zo bijzonder vind aan jou vertelsel?”
“Nou?” Antwoordt ik nieuwsgierig vragend.
“Wij zijn de afslag voorbij gereden.”
©Prlwytskovsky.
Sieltje heeft iets op haar zieltje.
“Peet ik heb 2 vragen voor je.”
“Mooi, dat was de eerste.”
“Nou joh, oké dan heb ik er drie.”
“Dat was de tweede.”
“Aaaaaaaaaaaaarghhhh 5 vragen dan.”
“Dat was de derde vraag.” De deur sloeg met een knal dicht en weg was ze!
Een uurtje later kwam ze terug en ging demonstratief voor mijn bureau zitten.
“Peetje” zei ze: “ik wil even met je praten want ik heb het idee dat ik niet goed tot je
doordring.”
Met een streng schooljuffrouwengezicht keek ze mij nu aan en begon haar betoog
met: “voordat ik je iets vraag, heb je wel even tijd voor mij?”
“Dit zijn weer twee vragen in één zin Sieltje.” Zo noem ik haar maar eigenlijk heet ze
anders. Nee, ze heet niet anders maar anders, ik bedoel …… ze heet geen Sieltje; laten we
daar maar op houden. Nu werd ze narrig en sliste mij toe dat ze zo niet genoemd wenste te
worden. Ik draaide mij naar haar toe en deed mijn armen over elkaar om haar vervolgens met
opgetrokken wenkbrauwen recht aan te kijken. Ze viel stil en wist even niets te zeggen.
“Maar wat wilde je vragen, ik maak wel even tijd voor je dus brandt los.”
“Nou, waarom geef je altijd van die rare antwoorden joh, ik vraag iets doodnormaals en dan
krijg ik een antwoord waar ik niets mee kan. Van de week wenste ik je een goede morgen en
dan zeg je: gaat je niets aan. Vanmiddag wenste ik je een smakelijk eten en dan zeg je: dat
maak ik zelf wel uit. En nu dit weer met die vragen, ik bedoel ik wil wel serieus genomen
worden door je.”
Ik herhaalde haar vraag en legde de klemtoon expres verkeerd waardoor wij met deze vraag in
bed zouden kunnen belanden, wat God verhoedde. Ze stond op en liep gepikeerd weg zonder
nog één woord aan mij te besteden.
Om 4 uur die middag komt onze interieurverzorgster en ik vraag hoe het met haar hond is.
“Ik heb geen hond.” Zei ze: “ik heb een poes!” En dat net op het moment dat Sieltje de trap
opkwam. Demonstratief stopte ze haar vingers in haar oortjes en zei: “dit heb ik even niet
gehoord.” En liep beledigd door.
De vorige keer dat zoiets voorviel kregen we een corrigerend gesprek met de directie waarbij
de directie de tranen van het lachen amper binnen kon houden. Na het gesprek hebben wij de
directeur bij kunnen brengen met water en reukzout waarna hij weer op zijn troon kon plaats
nemen. “Ontzie haar een beetje want ze heeft nu eenmaal niet jullie humor.” Vroeg hij ons
destijds. Toen wij het kantoor verlieten liet ik de interieurverzorgster beleefd voorgaan en met
een brede smile kreeg ik een schop voor m’n reet van hem; als grap bedoelt.
“Je blijft een rotjong,” zei hij: “hoe oud je ook bent.”
Tegenwoordig zijn wij in het bezit van een directeurés of een directeurin of hoe zo’n ding ook
heten mag, en ik kan mij nu al een beetje voorstellen hoe zij hiermee omgaat.
©Prlwytskovsky.
PESTEN
Pesten is iets dat niet in deze tijd is uitgevonden maar wereldwijd bekend is, bij elk kind uit
welke generatie dan ook. Pesten of gepest worden, andere categorieën zijn er niet. Als kind
had ik geen imponerend figuur en was een klein en broos mannetje, prachtvoer om gepest te
worden en dat gebeurde ook.
Twee schoolknapen die in de zesde klas zaten moesten mij altijd hebben, zelf zat ik in de
derde klas en met deze leeftijd hadden zij met hun tweeën de overmacht. Schelden, knijpen
en in elkaar geslagen worden heb ik moeten ondergaan zonder dat iemand er een poot naar
uitstak.
Moeder zei dat ik terug moest slaan en de juf luisterde maar met een half oor naar mij.
Toen die twee na hun 6e
van die twee kwam in onze straat wonen. Later toen ik ouder was ben ik met mijn brommer
over de poten van de grootste van die twee gereden. Pech, want die knul had een hond die hij
op mij afstuurde en hond beet maar wat graag in mijn poot; zo baasje zo hond. Het kan niet
altijd meezitten.
Jaren later toen ik Huzaar af was en als vrachtwagenchauffeur ging werken had ik daar een
goede training aan. Zwaar werk zorgde ervoor dat ik er breed en gespierd uit ging zien. Ik zal
een jaar of 28 zijn geweest dat er een vriend van mij ging trouwen en hij mij uitnodigde op
zijn feestje. De receptie was druk bezocht en overal werden praatjes aangeknoopt. Achter in
de hoek aan een tafeltje zat een bekend gezicht maar ja: Schiedammers onder elkaar. Op den
duur ken je er zoveel zonder eigenlijk te weten wie zij zijn.
Het gezicht aan dat tafeltje trok weer mijn aandacht en ik ging dichterbij. Geen steek
veranderd vond ik. Het was die andere pestkop en hij zat alleen aan een tafel een gebakje te
verorberen. Ik voelde mijn vuisten samentrekken en met mijn handen in mijn zak liep ik op
die galbak af. Daar zou ik eens een hartig woordje mee gaan praten.
Zijn rechterhand trilde en hij legde zijn gebaksvorkje neer. Hij keek wie er naast zijn tafeltje
stond en wilde opstaan om mij een hand te geven en zich voor te stellen maar ik gaf geen
krimp en hield mijn handen in mijn zakken. Onbeweeglijk keek ik hem aan. Wat een zielig
hoopje mens zat daar op die stoel, bij dat tafeltje. Zo te zien had hij een of andere ziekte onder
de leden waardoor hij niet goed meer kon bewegen.
“Wie bent je?” Vroeg hij mij.
“Ken je mij niet meer dan?”
“Nee, ik zou het niet weten.”
“Is eigenlijk ook logisch hè” zei ik cynisch, “wij waren immers nog kinderen; zolang is dat al
geleden.”
“Geef mij eens een tip, waar ken je mij van?” Vroeg hij nieuwsgierig.
Als ik zwaar had uitgeademd was hij al omgevallen en ik liet mijn knuisten in mijn
broekzakken ontspannen.
“Jaren heb ik erop gewacht om jou eens tegen te komen, jaren. Nu zie ik je eindelijk en nu
vind ik het de moeite niet meer waard.”
“Maar wie ben je dan?” Vroeg hij nu luider.
Ik draaide mij om en liep weg van hem. “Wie ben je?” Schreeuwde hij mij op zijn manier
achterna.
klas van school afgingen was het pesten nog niet voorbij want één
Ik ging naar mijn vrienden terug, nam waardig afscheid en ging naar buiten. Frisse lucht
had ik nodig. Wat had ik die knaap graag een paar hoeken tegen die rotkop gegeven maar
iemand die al met anderhalf been in het graf staat is geen partij voor partijtje matten. De
leerschool die ik heb doorlopen heeft mij niet alleen normen en waarden bijgebracht maar ook
zelfrespect. Zo te zien werd die knaap al genoeg gestraft.
Enkele maanden later kwam ik mijn vriend tegen.
“Weet je dat Aad dood is?”
“Aad? Wie is Aad?”
“Nou, op mijn receptie zag ik je met hem praten dus ik dacht dat jullie elkaar wel zouden
kennen.”
“Hoe oud was hij?”
“Dertig!”
“Nee, ik ken hem niet.”
©Prlwytskovsky.
Over stoelen en appeltaart ….
Met mijn vriendin in mijn gedachte loop ik slenterend over een meubelboulevard. Ik kijk
naar stoelen. Zomaar ergens loop ik binnen en ga in een of andere klote stoel zitten. Zit wel
lekker ja, dat moet gezegd. Het prijskaartje spreekt over een bedrag van €1.400,- en dat stemt
mij al minder positief. Een vrouw van het type ‘ouderwetse schooljuf’, met een paar grote
schommelende hangtieten en een klein kontje komt waggelend op mij af gelopen. Met van die
opgetrokken verbaasde wenkbrauwen, alsof zij mij bestraffend toespreekt, vraagt zij of zij mij
kan helpen.
“Zoek eigenlijk een lekkere hangstoel, maar niet zo’n kutding als dit. En goedkoper.” Brom
Zonder een woord te zeggen loopt ze weg. Doelloos zo te zien. Om, net als ik de zaak wil
verlaten ineens naast mij te staan.
“Als u even mee loopt dan toon ik u nog een paar andere modellen die u zeker gunstig zullen
stemmen.”
Dat taalgebruik alleen al, en dan die kop; irritant gewoon. Was mijn vriendin maar hier.
Sleepte zij mij maar naar de juiste stoel toe. Wees zij mij de weg maar.
Een enorme love-seat doemt voor mij op. Ik laat mij erin wegzinken en denk er mijn vriendin
bij. Samen testen wij woordloos de love-seat. En jah: deze wil ik hebben. Deze love-seat mot
ik hebbe.
Dan ineens staat schommeltiet weer voor mijn neus, vragend of ik mijn keuze heb gemaakt.
En dan die muil ….. Ongewild uit mijn droom gehaald zeg ik chagrijnig “Nee: mot ik
niet. De kleur, het model, de prijs …. Nee: hou maar. Ik kijk nog wel even verder bij jullie
concurrent.” En been de zaak uit.
Op de begane grond is een terras met aantrekkelijke versnaperingen. Ik val neer op het
in ruime mate aanwezige low-budget terrasmeubilair. Een soort houten keukenstoel met
bijbehorend wiebelend vierkant tafeltje. Ik bestel koffie en een appelpunt met slagroom.
De zon schijnt door het glazen dak en is nadrukkelijk aanwezig op het terras. Hele grote
varens staan er tegen de zijwanden en het omgevingsgeluid is opvallend, not of these world te
noemen.
Het stoeltje tegenover mij is leeg maar ik zie mijn vriendin tegenover mij zitten. Zwijgend
kijken wij elkaar lachend aan en denken er het onze van. De serveerster komt eraan en vraagt
of zij nog mag bijschenken. “Giet maar vol hoor.”
Zeg ik. “Wij nemen het er van vandaag.”
En leun heerlijk achterover, waarbij het stoeltje onheilspelend kraakt en ik de onderkant van
het tafeltje zie.
©Prlwytskovsky.
---------------------------------------------------------------------------------------------
Prlwyts en vrouwenkleding….
In de paskamer waarnaast ik een spijkerbroek pas staat een vrouw die met een schrille snerpende stem vanachter het hermetisch gesloten gordijntje haar man er op uit stuurt om andere kleren voor haar te zoeken, en bij haar te brengen. Hij doet dat ook nog: de lul.
Winkelen met een vriendin jongens, hou erover op: praat me er niet van. Ik blik even terug in het verleden, puttend uit eigen ervaring zogezegd; kijk mee en herken?
Ik ben eigenlijk geen haar beter want ik kwam net terug met een nieuwe lading bloesjes en rokken voor mijn vriendin die gedeeltelijk, of misschien wel geheel ontkleed in het pashokje stond en er volgens haar in die hoedanigheid beslist niet uit kon komen.
Serieus geïnstrueerd zoekend bij de dameskleding in rekken vol fel gekleurde bloesjes met bloemetjes motief, pik ik er twee tussenuit. Verderop bij de rokken zoek ik mij een zwarte rok, en een donker bruine; beide maat 40. Ik bekijk langs mijn been de roklengte; voor het idee. Een hoogblonde vrouw naast mij bevriest in haar beweging en kijkt mij met opgetrokken wenkbrauwen aan.
“Hier loop ik ’s nachts altijd mee buiten.” Fluister ik haar met opzij getrokken mond toe, en zoek geduldig verder tot ik gevonden heb wat ik zocht.
Grommende- en stommelende geluiden vanuit het pashok bevestigen mijn angstige vermoeden dat vriendin niet gecharmeerd is van mijn keuze. Voordat het gordijntje openvliegt ren ik naar buiten en positioneer ik mij naast de ingang. Een andere man kijkt mij gnuivend aan.
“Met je vriendin aan de winkel?”
“Jij ook?” Reageer ik, en kijk naar enkele donkere wolken die overdrijven. Aan meer woorden hebben wij mannen eigenlijk geen behoefte. Wij begrijpen elkaar zo al.
Vrouwen zijn anders. Dat is onder andere te zien aan het gedrag als vriendin de winkel uit komt stormen. Met het gezicht op onweer beent ze rechtsaf het winkelcentrum in, mij als onbelangrijke factor achterlatend. Man en ik kijken elkaar wederom aan.
“Daar verkopen ze bier. Ga je mee een zuchie pakken?” Samen hangen wij ons aan de toog en gieten ons vol bier; meer om het verdriet te verdrinken. Geen vrouw of vriendin die ons mist, of zelfs maar op komt halen.
Na het zesde biertje vraag ik: “hoe ben jij hier? Met de auto?”
“Ja.” Zegt hij: “maar mijn vrouw rijdt.”
“Ik heb dezelfde fout gemaakt. Dus dat wordt lopen naar huis.” Zwijgend staren wij in de spiegel tegenover de toog. Wij nemen er nog één en tijdens het nuttigen van het zevende biertje opper ik: “verderop aan de haven, op de Dayer, zit een goeie haringtent; halen wij dat nog?”
Dat wij mannen weinig woorden nodig hebben blijkt uit dat er meteen werd afgerekend en wij naar buiten waggelden.
“Vroeger zat die tent toch links?” Vroegen wij ons af. Wij slaan rechtsaf! Ons ongeluk tegemoet. Maar daarover misschien een volgende keer.
©Prlwytskovsky.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

THE HAND BIJ PROF PEET
It was Sunday afternoon, they had just eaten, and washed. She went with her husband to the football. It was very hot, with a clear blue sky. She stood before the mirror and looked at herself. She chose a gleaming white shirt, and a short white skirt that ended a little wide and white heels. She looked in the mirror again and adopted the look good. The white dress with her long brown legs strike nicely to each other. Together they walked to the field.
Her husband, focused on football, had no consideration for his wife. They bought tickets and went to their places, other places were already sold out. There was some pushing for the necessary space needed to get but they had yet found a good spot. The match started and after a while everyone was dancing and cheering.
They also jumped along with the heaving of the ground. Occasionally it seemed as if someone was leaning against her but she certainly imagined. There was one goal and everything went in the air: arms, legs and above all shouts. Then again a little rest had returned just to feel a hand on her thigh. Startled, she looked right in the face of a man who ran a cigarette together, which could not be. On the other hand, was a girl who probably was the daughter of shaggier man.
She felt the hand again but this time she remained motionless until she was sure what happened. It sounds weird but instead of running away she began to find it exciting. She looked again lurking around but saw nothing that could have been guilty. Her guy was two places forward so that it definitely was not.
The hand came back and now she let him alone. The hand was kneading slowly through the inside of her thigh and crept upstairs. Gently squeeze the hand while in her flesh. Went not because her thighs against each other. After some gaur with a finger reached through her crotch and trying to pet her cat. God almighty, what a great feeling that was there in the crowd. Only they knew it and the hand, the rest looked at the ball game.
Well she found embarrassing, but also delicious so she only committed.
The hand became bolder and stroked her buttocks then gently squeezing. She would look back to see who did that? Maybe they knew nothing and kept his hand then. That would be a pity, she thought. She decided to stay to discover what happened next. The hand came back to her crotch and put a slight pressure between her thighs, so if he wanted to ask something from each other. Almost automatically put her legs slightly further apart so that the hand was more space. The hand was eagerly caressed and full use of her cat. Agonizingly slowly tried to hand her panties aside to get to than with a finger on her pubic hair to stroke. Goddamn, what a great feeling. She was terribly wet. The hand felt this too and went on. The hand pushed a finger inside and moved slowly in her back and forth. She began to shake a bit. The finger slid from her and looked at her starter. She'd like to scream but had for the record keeping her mouth shut. She felt that if the hand is continued, it was cum. She clapped her legs tightly together so as to catch the light.
The hand felt her tension and reduced activity. He stroked her hair a bit and then slip in question. She waited a while but felt nothing. Then she turned and stared into the face of the man with the cigarette. Not much later, the game is over and slowly walked with her guy in the row to the exit.
Good heavens, what was she become horny. She had her guy here and now want to tackle. "Shall we have a bit of a walk through the polder," said she.
"That's good." He said and she walked past the allotments in the polder. On a quiet piece pulled her guy in the tall grass and began to kiss him and his shirt pulling.
"What, what ..." he stammered, surprised. She unbuttoned his pants loose and tore it to his ankles. Her slip, she in no time and she crawled on him.
"But now people come?" He said anxiously. She stuck her mouth on him and started as a wild fuck. God, what she has become hot. Not much later they both finished strongly. They tore their clothes back on and no words about the path they walked.
"How come you're suddenly so horny?" He asked. "Oh, it happens to you as ever, eh?" She said. When a pavement they looked a sunny table, and ordered both a beer. "Have a great day." Said he said. "It was." she agrees.
©Peter rlwytskovsky
De laatste raadsvergadering ….
De regionale tv zender zend de laatste raadsvergadering uit waarin de zittende wethouders zitting hebben. Even de situatie schetsen zoals ik deze waarneem op het moment dat ik inschakel. Zij zitten erbij alsof er niets aan de hand is, en dat is er eigenlijk ook niet. Mannen met wild uitgedoste kapsels, een vrouw met een hoog voorhoofd en een hoopje aanstaande ex- wethouders die schaapachtig zitten te genieten van het schouwspel.
Dit alles gelardeerd met een waarnemend burgermeester die continu kwaad de zaal in kijkt; tenzij zij zo’n kop heeft.
Dan nu de toon zetten:
Als je als Schiedamse jeneverneus iets wilt zeggen ten overstaan van de raad, spreek de raad dan ook toe. Dus kijk de raad aan tijdens het spreken, las korte pauzes in om de gesproken woorden te laten doordringen. Kijk je toehoorders daarbij aan! Kijk desnoods even in de camera van de lokale tv en zorg dat je woorden wortel schieten, en niet als een voordracht wordt ervaren van Thor Heyerdahl’s wonderbaarlijke zeilreizen met zijn papyrusboot RA2.
Maar nee, men leest het gesprokene voor alsof het een opstel betreft.
Er zijn echter mannen die zoiets wel heel goed kunnen. Dat zijn de enkelingen die ervaring hebben met het Schiedamse gebeuren. Leuk of niet leuk maar zij weten in elk geval van de hoed en de rand en dat is goed voor Schiedam; dat-motte-we-hebbe.
Ik weet het: ik roep daarmee onheil over mij af maar dat kan mij niet schelen. Zo erg is het met mij al gesteld als geboren Schiedammer dat het mij niets meer doet als ik onheil over mij afroep en een enkeling mij zelfs op de brandstapel wil gooien.
Een bijna kale man pakt de microfoon en verrekt het eveneens om op te kijken tijdens zijn betoog. Bretels draagt hij en volgens inside talking worden daar twee redenen voor gegeven: 1: dat hij een ziekte onder de leden heeft waarbij hij zijn broek niet kan ophouden; een trendy mannenkwaal verwant aan incontinentie. En 2: waar ieder ander normaal mens in een isoleercel wordt gezet timmert men zijn bretels vast aan zijn raadszetel; dit om erger te voorkomen.
Ik weet niet voor welke van de twee mogelijkheden ik moet kiezen
Vervolgens staat er weer iets op een onverstaanbare manier te oreren, in een roze shirt nog wel en met een paar ogen op sap alsof ze nachten lang niet geslapen heeft. Maar toch wil ik er niets van missen omdat in zekere zin de toekomst van Schiedam op het spel staat. Het enige wat zij in mijn ogen uitstraalt is: hoe voorkom ik dat ik word geneukt.
Is dit de toekomst van mijn Schiedam? Vraag ik mij af. Moet dit het worden? Wordt hiermee bijvoorbeeld de leegstand van de winkelpromenade opgelost?
Ik heb echt te doen met de hartwerkende middenstanders die met moeite hun kop boven water kunnen houden. Met mensen bijvoorbeeld die hun etalage zien weggestopt achter een oude sluis en waar bij festiviteiten een niet ter zake doende marktkraam ongevraagd voor hun snuffert wordt geplaatst. Of een middenstander die Schiedam verlichting wil geven en zijn nering drijft aan een kade waar geen verkeer meer over mag.
Schiedam, please go Back to Black, zoals Amy Winehouse dat zo mooi vertolkte. Terug naar zwart Nazareth, het oer- Schiedam. Terug naar de wortels waarmee Schiedam is geworden tot wat ze nu is, haar geschiedenis waarderen en er trots op zijn.
Zeur niet door over de irritant voortkabbelende Verver soap, of de Leemhuis kwestie. Dat is allemaal ouwe wijven praat.
Er zijn andere dingen te doen!
©Prlwytskovsky.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Dood, doder, doodst.
Dood is dood! Een andere keuze is er niet. Daarvoor bestaan er zelfs geen woorden als doder of doodst in de Nederlandse taal. Wij moeten het er maar mee doen. Zelf zie ik dood niet anders dan dat je ’s avonds je bed instapt en diepe slaap valt. Je hebt nergens meer weet van. Met dien verstande dat je in het dode geval nooit meer wakker wordt.
Maar als je nu nog wel even wakker wordt? Gewoon even om een hoekje terug kijken? Die kans heb je volgens mij voordat het crematievuur toeslaat.
Als eerste kijk je natuurlijk naar je nabestaanden, naar je vrouw en kinderen. Voor de één zal het troost geven de meute betraand en geroerd te zien, en voor de ander zal het schrikken zijn te constateren dat men meteen is begonnen met spullen weg te slepen en creatieve bouwsels af te breken. Deze achterblijvers plengen geen tranen, nee: ze lopen met een emotieloze gezichtsuitdrukking dingen weg te sjouwen. Weliswaar laat op de avond zodat hopelijk niemand deze activiteiten ziet. En dat constateer je dan op een moment dat je niet meer terug kunt om ze vermanend toe te spreken. Als overledene kijk je vanuit een andere wereld toe en krijg daarbij het idee: blij dat ‘ie opgerot is.
Ja lezers, ik ga over een schreef en trap misschien op tenen, ik weet het maar ik moet dit even kwijt.
Een rouwkaart die in de hal wordt opgehangen, ook zoiets. Opdat een ieder kan lezen dat er weer een buurman is gaan hemelen. Niks mis mee. Maar dan poets ik mijn bril op en lees en herlees een zinsnede op de kaart en word er een beetje zenuwachtig van. Één kort zinnetje dat spreekt over het plotselinge verlies en wel twee volzinnen over de mazzel dat hij de rest allemaal niet mee hoeft te maken. Gelieve mij te corrigeren als ik er naast zit, maar betekent dit dat men blij is dat hij weg is?
Terug even naar de dag des oordeels. De massaal uitgerukte hulptroepen verschijnen. Drie politieauto’s, een brandweerwagen en ook twee ziekenauto’s komen met zwaailichten en sirenes aanscheuren. Nergens in wat voor media dan ook is er sprake van dit giga uitruk gebeuren. Ja: een half uur later zit er een vogel klem op een watersproeier in een vijver en daarvoor rukt een brandweerauto uit. Dat wordt wel breed uitgemeten, maar verder niet één woord.
Tegen een mee lezende buur zeg ik ongezouten mijn mening die hem niet wel gevalt. Kwaad en beledigd over hoe ik daar zo over kan denken, hoe durf ik.
Maar ja, probeer ik nog: geleerd van de stedelijke politie dat in geval van een mogelijk bedenkelijk overlijden, zoals zelfmoord er geen mediale ruchtbaarheid aan gegeven wordt.
Nu had hij mij wel in mootjes willen hakken.
Even terug naar dat heikele puntje van daarnet, dat je net nog even om de hoek mag kijken en ziet wat een doodnormaal overlijden allemaal teweeg kan brengen.
Zou jij in die wetenschap jouw leven niet anders indelen?
©Prlwytskovsky.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een oude liefde en het Beatrix park.
Toen ik nog met mijn eerste vrouw getrouwd was hadden wij in het portiek naast ons een leuke buurvrouw wonen, zijnde een dochter der aldaar wonende familie. Ik praat nu over de jaren zeventig. Zij zal net zo oud zijn geweest als ik maar dan een stuk jonger. Punt is dat ik haar destijds een lekker wijf vond, om niet te zeggen een vreselijk lekker wijf maar ja: ik was getrouwd en dan brandt je daar je vingers niet aan. Dat zat er nu eenmaal van jongs af aan in gegoten. Toch keek ik schijnbaar te opvallend naar haar want van mijn ex kreeg ik bij tijd en wijle een linkse hoek uitgedeeld met de mededeling om maar vóór mij te kijken. Gehoorzaam als ik was deed ik dat ook direct, dus daar lag het niet aan.
Later ben ik gescheiden en verhuist naar een andere woonwijk. Maar bij de kassa van onze buurtsuper zag ik haar plotseling staan; dan zitten we inmiddels al in de 80’er jaren. Zij loerde in het rond en ik ving haar loerende blik op en keek in haar mooie blauwe en vriendelijke ogen. Wist zij veel hoe ik over haar dacht. Ik probeerde een praatje in de trant van: wat duurt het lang hier maar dat vond geen weerklank bij haar. Wel keek ze terug naar mij en zei hallo, nu weet ik wie je bent; ik dacht al: die ken ik ergens van.
Ohw God, wat voelde ik mij de hemel inglijden. En weg was ze weer.
Jaren later ….
Ik trek mijn wandelschoenen aan en begin aan een barre wandeltocht. Ik steek bijvoorbeeld straten over met voorbij razend verkeer en ontmoet fietsers die mij omver willen rijden, auto’s die niet willen stoppen en bijna de haren van mijn reet afrijden en loslopende honden die in mijn prachtige getrainde benen willen bijten. Dit alles trotserend wandel ik mijn rondje door het park.
Al wandelend ontwijk ik ook nog een verscheidenheid aan fecaliën neergelegd door een diversiteit aan viervoeters, maar vooral fietsers ontwijkend die mij de sloot in willen zien springen. Kunnen ze wel, tegen een eenzame wandelaar?
Ik loop in gedachten en neem de variëteit aan planten aan de zijkant van de weg in mij op en zie in mijn ooghoeken twee fietsers aankomen. De eerste is een ouwe vent die chagrijnig naar mij lonkt omdat hij voor mij opzij moet. Ik zeg niks en loop gestaag door want links lopen is immers veilig lopen, nietwaar? Maar die tweede fietser daar gaat het mij nu even om. In een fractie van een seconde herken ik haar. Als bij toeval kijk ik op en kijk middenin haar smoel. Zij kijkt naar mij en fietst door. Wij herkennen elkaar in deze duizendste van een seconde. Ik kijk om en wil roepen, zoniet brullen, maar er fietsen daar teveel mensen die mijn gebrul verkeerd uit kunnen leggen. Ik loop immers in het Beatrixpark dat landelijke bekendheid kreeg door de jullie wel bekende feiten zoals in de journaals destijds werden weergegeven.
Ik keek voor me en sprong meteen opzij, het gras in. Scholierinnetjes op fietsen maakten mij het pad onveilig door breeduit het fietspad te bezetten. Tijgerend door het zompige gras kluunde ik weer naar het begaanbare pad; de fietsende scholieren gaven mij lachend het nakijken.
Joke heet ze. En Joke peddelde onvermoeid voort zonder mij maar één blik waardig te gunnen; niet één keer keek ze om.
Hoe heb ik daar ooit verliefd op kunnen worden.
©Prlwytskovsky.
Prlwyts geeft les en schrijft over niets ….
Niks bereiken, niks zien, niks horen en vooral niks zeggen. Dat laatste zeiden mijn vrienden onderlaatst tegen mij omdat ze niets meer van mij hoorden. Vroeger ja, vroeger toen belde jij nog wel eens om te vragen hoe het ermee ging en zo, maar nu horen wij niets meer van je. Nee natuurlijk niet, het kan niet altijd van één kant komen en als ik niet meer bel hoor ik van jullie ook niks dus waarom zou ik dan? En dit bedoel ik nu, dit gaat werkelijk nergens over.
Mijn werk dan? Daar is het niet anders gesteld met personages en hun vastgeroeste invalshoeken en vooral hoe zij dit ventileren naar de buitenwereld. Als ‘ze’ het zo willen dan doen we dat toch zo, is een vaak gehoorde uitspraak. Wie zijn ‘ze’ dan? Vroeg ik.
Gehuld in ongemakkelijk stilzwijgen kijkt men mij schaapachtig aan.
Laat ik jullie eens vertellen wat ik ervan denk, zei ik en nam als voorbeeld een situatie die ik op een cursus voorgeschoteld kreeg en had onthouden; dank naar de schrijver dezes maar zijn naam is mij helaas ontschoten. Ik rukte een bezemsteel uit een bezem en liet de steel balanceren op mijn hand, 2 minuten hield ik dit gebeuren vol en stopte daarna de show. Smalend lachten de toehoorders mij uit. Zacht doch doordringend pratend trok ik hun aandacht door uit te gaan leggen wat ik daarmee wilde aantonen. De bezemsteel kun je vergelijken met onze organisatie en de balans is de stabiliteit waarmee onze organisatie een punt zet op de handelsmarkt. Als ik 2 tellen mijn ogen had dichtgeknepen dan was de steel gevallen. Door de complexiteit kan ik de motoriek die mijn handen en ogen aanstuurt niet navertellen maar het samenspel, het teamwork zorgt voor de gewenste stabiliteit. Jullie zijn in feite de ogen en de handen van deze organisatie en jullie teamgeest en samenwerking moeten zorgen voor een goede balans. Als één van jullie met zijn ogen knippert, zal de steel omvallen.
Niet begrijpend keek men mij met open monden aan zoals jong geboren vogeltjes hongerig met open bek op hun moeder wachten. Eentje liep er naar de koffieautomaat en de rest ging weer aan het werk want hun pauze zat erop. Ik had niet het idee dat het kwartje viel.
Later die week kwam ik totaal onverwacht een ruimte binnen waar een leidinggevende zijn werkzaamheden pleegt te doen. Met een knalrood hoofd stokte hij zijn betoog tegen een collegé maar op een dergelijk moment is mijn gehoor jammer genoeg ineens haarscherp, en nog net hoor ik hem verkeerde dingen zeggen zoals: als ‘ze’ het zo willen dan kunnen ‘ze’ het zo krijgen. Ik reageerde er niet op maar zijn hoofd werd zo niet nog roder dan het al was. Hulpeloos keek hij in het rond maar vond geen medestander.
Waar gaat dit eigenlijk over? Nergens toch! Maar het zij gezegd: het individu moet zich manifesteren als een individu. Een individu dat er staat! Meedenken, afwegen, wat kan ik er zelf aan doen, erover praten en op een juiste manier de dingen in een werkend en behapbaar perspectief plaatsen zodat met een eensluidende perceptie naar de dingen wordt gekeken. Dat zijn elementen die ‘jou’ organisatie vooruit helpen en daarmee ‘jou’ werkgelegenheid zeker stellen.
He gedsie, nu schrijf ik toch iets waarover men nadenkt, iets met inhoud terwijl ik eigenlijk niks wilde schrijven. Ik kan het ook niet laten hé. Het is volgens mij een kwestie van nadenken en een mening vormen maar daar schoort het nu juist in den Nederlanden zo vreselijk aan.
En als er hoe dan ook toch iets wordt geroepen dan is het angstig vanuit een veilige positie, en dat gaat nu juist nergens over.
©Prlwytskovsky.
Wat hebben de Hoogstraat, vrienden en Theo gemeen?
Theofielus. Een naam met een diepere betekenis, denk daar niet te min over. De oorsprong is een koppeling van twee Griekse woorden. Theos wat God betekent, en filos wat vriend betekent. Een Vriend van God dus. Naderhand kwamen er meerdere varianten op deze naam zoals Theo en Thea, of Theofiel en Theodorus. Dorus wordt zo iemand dan al snel genoemd, en mocht je de waarheid niet spreken dan is er altijd nog Theoloog. Theoviel bestaat ook maar daarover later.
Punt is dat er in Schiedam ook een Theo rondwaart. Weliswaar onzichtbaar voor mij maar toch is hij er. Theo hoort namelijk geluiden en dat laat hij aan iedereen weten die het maar horen wil, en niet horen wil. Theo heeft namelijk een bijzondere wekker: een vliegtuig.
Nu denk je natuurlijk nou en: wat kan mij dat schelen? Maar zo simpel is het niet. De vliegtuigen van Theo zijn namelijk niet op één hand te tellen. Ze stijgen ’s morgens om de tien minuten op, en geven daarbij nog een extra dot gas boven het zwerk van Theo. Dit om hem op tijd te wekken en dat niet door hem wordt gewaardeerd.
Genoeg even over Theo.
Van de week bijvoorbeeld, liep ik weer eens door mijn Schiedam en keek mijn ogen uit. De stilte die je daar ziet is gewoon beangstigend. Een winkelstraat waar, vanaf het stadhuis komend, niemand loopt. Een glasblazerij prijst er zijn waren aan maar er is niemand om ze te kopen. Verderop een drankenzaak waarin de verkoper verveelt op de toonbank leunt. Een nieuwe winkelier die in helder licht zijn pannen te koop heeft staan in een mensloze winkel. Een aannemer verbouwt een winkel en draagt een stuk hout naar binnen. Hoe zinloos lijkt dat want er is niemand die er zijn nering wil drijven. Maar ja: men zegt dat het er leuk uit gaat zien.
Dan naar de handige man en een print cartridge gekocht. Dan krijg je er meteen een pak A4 papier bij, en zelfs een usb stick van 8Gb.
“Dat raak je anders aan de straatstenen niet kwijt zeker?” Merk ik op.
Vriendelijk lachend word alles ingepakt en overhandigd. Ik lach schaapachtig terug.
Dan de hol af en even bij mijn vrienden langs. Kwestie van me neus laten zien. Handjes schudden, bakkie koffie en een beetje bijpraten. Wij komen te spreken over het verval in onze stad, over panden die worden afgebroken en panden die juist niet worden afgebroken. Over de gaten die deze afbraak achterlaat, alsof er een tandarts kwistig met zijn trektang is omgesprongen en hier en daar willekeurig een kies heeft uitgetrokken. Één gat hebben ze zelfs de naam van een voormalig wethouder gegeven, kan je nagaan.
Al kwebbelend in de krappe ruimte met twee stoeltjes verschijnt er ineens een mooie blonde vrouw. Tijd om op te stappen. Nee, niet dat ik bang ben voor blonde vrouwen want ik prefereer daarentegen zelfs krappe ruimtes met daarin een blonde vrouw die je zonder goed fatsoen niet kunt passeren. Maarrrr ik dwaal af, er is meer te doen en ik loop verder.
Een vrouw met kind achterop haar fiets heeft moeite met afstappen in correlatie tot haar evenwicht, en loopt moreel en fysiek paars aan. Kind word uit het zitje geplukt en de fiets tegen een boom gesmeten. Moeder met kind lopen verder en de fiets zie je denken: zal ik omvallen of niet?
Fietsen, ook zoiets waar Theo over valt: Theoviel! Maar daarover misschien een volgend keer.
©Prlwytskovsky.
De buurvrouw …..
Vanmiddag loop ik mijn buurvrouw tegen haar lijf; juist op het moment dat zij een kledingzaak uitkomt. Stralend komt zij op mij af en draait rondjes. Als zij stil staat kijkt zij vragend naar mij en zegt:
“Valt je niets op”?
“Nee uuhh, ja dat het lekker weer is om nu in de stad te lopen. “
“Ah nee joh oen, kijk nu eens goed.” En nogmaals draaide ze een rondje om mij bij stilstand weer vragend aan te kijken.
“He, doe nou eens een keer aardig en zeg wat je van mijn nieuwe jack vind.”
“Nieuwe jack? Heb je dan een nieuw jack gekocht”?
“Oeewhhhhh … dat zie je toch man, ik show het voor je; nou”?
“Mwah, aardig ding jah.”
“Peet gadsie, zeg nou of dat jack me staat, ja of nee?”
“Nou ja om eerlijk te zijn: hij staat je leuk. Mooie kleur ook.”
“Ja he, vind je niet”?
“Ja, en het kleed ook mooi af.”
“Zie je nou Peet, het is allemaal niet zo moeilijk.”
“Maar buuf …, wel jammer dat ze je maat niet hadden.”
Zonder nog wat te zeggen loopt buurvrouw weg. Nu heb ik toch het bange vermoeden dat ik iets verkeerds heb gezegd. Maar wat?
©Prlwytskovsky.
Vloerbedekking.

Wat in mij voer weet ik niet maar tijdens het graven in een vergeten lade kwam ik mijn lang niet gebruikte stanleymes tegen. Spiedend welke mesjes er ook alweer inzaten vind ik een mesje met een soort papegaaiensnavel. Typisch iets voor een vakman om vloerbedekking te snijden.
Nu is het hier in huize Prlwyts zo dat als er eenmaal vloerbedekking ligt, dan ligt het er ook jaaaaaaaaren. Niemand klaagt daar over. Dit omdat er gewoon niemand is die haar klaagzang over mijn manier van huishouden poëtisch krijsend bezingt. Mijn geluk in dit geval.
Terugdenkend aan tijden dat ik dat mes gebruikte kniel ik plechtig neder op mijn prachtige tapijt. Met een tang pulk ik een kantje los en zet het mes erin. Met één haal trek ik een snee in het kleed van wel een meter lang. Kaarsrecht!
Het afbreken van dingen is mij altijd al beter afgegaan dan het opbouwen, maar dit even terzijde.
Er zin in gekregen en repen van anderhalve meter breed bij vier meter gesneden; dat schiet namelijk lekker op. Die repen vloerbedekking rol ik op en leg ze tegen de muur aan, want anders rollen ze weer helemaal uit; weerbarstig als die rollen kunnen zijn. Zo liggen er drie rollen er te wachten op wat komen gaat.
Schoenen aan en jas aan want het is +2 graden buiten en het regent bovendien. De eerste rol probeer ik op mijn schouder te krijgen en na enig oefenen en wat vloeken lukt het eindelijk.
De greep van de buitendeur kan ik net pakken en heen en weer tuimelend krijg ik de deur open. Via het afstapje de galerij op en ik donder bijna omver door de onbalans van die weerbarstige rol.
De lift, dat duurt een eeuwigheid eer die komt. Althans: zo lijkt het. Een buurman met rollator staat er in en gaat geen stap opzij. Ik dram door tot achterin de lift, met die rol op me nek. Omdraaien kan ik mij niet in deze krappe ruimte. Buurman praat. Ik zeg niks. Als de lift stopt loop ik achteruit maar ik ben nog niet beneden. Dus weer terug naar binnen.
Op de begane grond zegt buurman ja: we zijn er. Wantrouwend loop ik achteruit de lift uit. Buurman begint een praatje maar dat is toch moeilijk converseren met een zware rol vloerbedekking op je nek. Een praatje als: die rol vloerbedekking kunt u gewoon in de container gooien. En: bent u een Schiedammer van geboorte? Nee zeg ik: ik kom uit Nunspeet!!! Gdvrlmpf #$*&
Die rol donder ik in de container en daar past hij niet goed in. Ik heb het te breed gesneden. Rollen van anderhalve meter breed had eigenlijk één meter tien moeten zijn. Vandaar ook dat ze niet te tillen zijn. Terug naar boven en rol-2 op me nek. Dezelfde capriolen uitgehaald en gelukkig geen buren tegengekomen. Dan met rol-3 hetzelfde laken en pak. Met dien verstanden dat ik uitgerekend die zelfde buur weer tegenkom. Hij heeft zijn hondje uitgelaten en ik loop met rol-3 naar buiten.
“Zo zo nog een rol?” Vraagt buurman lachend.
“Nee”, zeg ik: “dit is dezelfde rol.” En loop meteen door.
Snel lerend als ik ben meet ik nu eerst de rest vloerbedekking op voordat ik ga snijden. Repen van één meter tien teken ik af op het kleed. De zijkamer en de helft van de woonkamer zijn inmiddels ontkleed. Op mijn bank-hang-plek ligt nog een restant kleed. Ik laat het nog even liggen en kijk er geëmotioneerd naar.
Jammer dat het eruit moet, want het ligt er net 15 jaar. Dit stuk kleed en ik, wij samen, deden al zo vaak examen. Maar daarover misschien een volgende keer.
©Prlwytskovsky.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
.
Vadertje tijd.
Als ik naar de klok kijk dan zie ik de tijd verstrijken, langzaam weliswaar maar hij verstrijkt. Het is 17:01 uur en de seconden tikken weg, de grote wijzer beweegt zich schoksgewijs voort. Weer een seconde voorbij, weer een minuut later.
Maar wat is er eigenlijk in die ene seconde gebeurd, of in die ene minuut? Heeft er ergens een aardbeving plaatsgevonden, of een tsunami? Wordt er een oude vrouw beroofd van haar laatste tientje, of wordt er iemand neergestoken voor de vaak? Wordt er een kind geboren of gaat eindelijk die knop van mijn cactus open? Allemaal vragen die in mij opspelen als ik naar de klok kijk en de tijd ziet voortschrijden.
17:20 uur is het, ik ga eens lekker onderuit zitten en fantaseer er vrijelijk op los met dit onderwerp. Want het kan toch nooit zo zijn dat de tijd een ding is; een ding dat ongecontroleerd voortschrijdt? Nee, het moet iets zijn dat aangestuurd wordt. Maar dan meteen de volgende vraag: door wie of door wat? Als ‘tijd’ bijvoorbeeld wordt aangestuurd door ‘wat’ dan kom ik als vanzelf uit op ‘wie’. Interessante gedachten vindt ik en schenk mijzelf hierbij een lekker borreltje in.
Veronderstel nu dat de tijd wordt beheerd door een persoon. Een man? Denkend aan vadertje tijd kan het ook niemand anders zijn dan een man. Mijn fictieve persoon is niet die bebaarde grijsaard, nee, ik denk aan een persoon zoals wij dat zijn; een soort wandelaar die onopgemerkt aan je voorbij loopt zoals ook de tijd onopgemerkt aan je voorbij gaat.
Hij houd een stopwatch in zijn hand en loopt door de winkelpromenade, onopvallend zoals iedereen daar onopvallend loopt; ook ik.
Spiedend, of hij iemand vind die zijn taak kan overnemen, zoekt hij zijn opvolger.
Als ik de drankwinkel uitkom loopt hij recht op mij af.
“Kom mee naar dat terras, daar kunnen wij even praten.” Sommeert hij mij min of meer.
Niet wetende wat hij bedoeld ga ik zitten en luister …
“Kijk,” zegt hij: “ik ben vadertje tijd en beheer de laatste seconde van de wereldse tijd. Maar ik voel mijn einde naderen en moet een opvolger vinden voor het te laat is, en jou heb ik daar voor uitgekozen.”
“Natuurlijk.” Zeg ik. “Heb je geen betere mop?” Ik neem een slok van mijn koffie.
“Nee,“ zegt hij: “jij moet mijn opvolger worden.”
Hij laat mij zijn stopwatch zien. Op het display zie ik onvoorstelbare rampen die alreeds gebeurd zijn maar ook die nog moeten plaatsvinden. Verbaasd vragend kijk ik hem aan.
“Het enige wat jij moet doen is elk uur op deze knop drukken, meer niet. Als je dat niet doet dan verstrijkt de laatste seconde en daarmee stopt de tijd en houdt de wereld terstond op te bestaan.”
Meteen zie ik zijn ogen glazig worden en zijn ademhaling stopt.
Het is 17:59:48 uur. Ik pak zijn stopwatch, plaats mijn vinger bij de knop en wacht tot het precies 18: 00 uur is.
Ik druk op de knop en meteen lees ik op de display: welcome Peter, good to see you.
prlwytsovsky
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een dood vogeltje!
Een dood vogeltje wordt als uitdrukking voor verschillende dingen gebruikt. Als iemand bijvoorbeeld heel erg stinkt dan vraag ik aan die persoon of die soms een dood vogeltje in z'n zak heeft en als ik niet vooruit te branden ben dan voel ik mij als een dood vogeltje en zo voelde ik mij ook de laatste tijden.
Mijn bloeddruk was ineens erg hoog, naar medische maatstaven gemeten, maar er is eigenlijk geen directe oorzaak aan te wijzen.
Bij herhaling moet ik nu worden gecontroleerd, leeftijd gerelateerd zo zegt men.
Morgen is het weer zo'n dag, dan ga ik naar de dokter voor controle van de bloeddruk en de hartslag. Ik word dan bekeken en bemeten door een vreselijk lekkere assistente met een paar heerlijke ogen waar ik in verdrinkt.
Zij geeft mij pillen om die bloeddruk te laten zakken.
Dan kijkt zij mij strak aan en zegt: denk erom dat u ze regelmatig inneemt hoor.
Op dat moment schiet de bloeddrukmeter in het rood.
©Prlwytskovsky.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Oudejaarsdag, avond en nacht. En de rest …..
Oud jaar is het vandaag. Oudejaarsdag. Oudejaarsavond. Met knallen en knullen die knallen veroorzaken. Totaal ongeïnteresseerd lopen ze door de straat.
Afwisselend met een kale kop, petje achterstevoren of een capuchon over zich heen getrokken lopen ze zich te vermaken. Schreeuwen en lachend. Maar wat is hun vermaak eigenlijk? Dat wordt al snel duidelijk.
Soms haalt er eentje een hand uit zijn zak en vanuit een andere hand licht iets op. De hand gooit iets weg en de knullen lopen verder. Even later een knal. Niemand van het groepje kijkt ernaar, of reageert erop. Een zinloze bezigheid lijkt het.
Half tien in de avond is het. Aan de overkant zie ik enkele knulletjes vuurwerk afsteken. Acht jaar schat ik ze, beslist niet ouder. Het ene rotje na het andere knalt. Ze werken wel goed samen want de één houdt het rotje vast en de ander steekt het aan. Het rotje wordt weggegooid en dan stappen ze twee meter naar achteren. ‘Kan gewoon niets gebeuren’. Zie je ze denken. Een paar tellen later doet een zevenklapper zijn werk.
Maar om twaalf uur brandt dan eindelijk het echte werk los. Een pracht van een show ontvouwd zich boven Rotterdam en Schiedam. Op het mooiste vuurwerk word ik getrakteerd. Maar om half twee lijkt het voorbij en hier en daar gaat nog een vuurpijl de lucht in, en een luide knal met nog wat rotjes. Maar dan wordt het stiller.
Om drie uur hoor ik alleen nog in de verte wat geknal dat eigenlijk geen ‘knal’ meer mag heten. Voordat ik mij ter ruste begeef loer ik nog even over de galerij naar beneden. Er komt een knul aangelopen. Hij draagt een plastic tas. Bij de flat aan de overkant stopt hij en zet zijn tas neer. Hij kijkt schichtig om zich heen en peutert wat in de muur, en pakt nog iets uit zijn tas. Dan zie ik vonken en ik verwacht een knal, maar nee: er gebeurd niets. De knul pakt zijn tas op en loopt de hoek om. Nadat hij een honderd meter verder is volgt er lichtflits en een erg luide knal. Knul is inmiddels al de hoek van de volgende straat om en uit het zicht verdwenen. Dan volgt nog een tweede zelfde luide knal en een halve minuut later nog één. Dan wordt het stil. Wat is hiervan de gein? Vraag ik mij af, en begeef mij eindelijk te bedde.
70-miljoen is er aan vuurwerk uitgegeven dit jaar. 70-miljoen!!! Los van het mooie sier vuurwerk vind ik het zinloos weggooien van knallende rotjes een totaal geschifte bezigheid. Ik zie het niet anders dan een wegwerpaansteker kopen en deze meteen weggooien. Zinlozer kan ik mij het weggooien van rotjes niet voorstellen.
Maar het is weer voorbij. Na een kater-rijk ontwaken is het dan eindelijk nieuwjaarsdag. Het is angstig stil in de buurt en de parkeerplaatsen zijn overvol. Mensen bezoeken elkaar en kinderen bezoeken hun ouders. Zij wensen elkaar alles wat maar wenselijk is. Want zoiets doe je nu eenmaal op nieuwjaarsdag. Nietwaar? Het hele jaar horen of zien ze die kinderen niet maar met nieuwjaarsdag is de gefingeerde vreugde er niet minder om.
Ik bijt nog eens in een zelf gebakken oliebol en neem een slok van mijn borrel. Het wordt alweer schemer. Twee mensen hebben mij gebeld met hun welgemeende goede wensen, verder niemand. Die twee ben ik dankbaar daarvoor. Kerst- en nieuwjaarskaarten van bekende mensen heb ik er genoeg gehad, met wensen die er niet om liegen. Maar zijn die eigenlijk wel zo gemeend als zij beschreven staan?
Morgen maar snel die hele zooi in de vuilbak kieperen. Opruimen! Weg ermee! Stofzuigen en de herinnering aan 2012 met stofzuigerzak en al in de vuilbak smijten.
Maar dan die ene, een uitgeprinte mail; van haar. Ik krijg het niet over mijn hart om die weg te gooien.
©Prlwytskovky.
Een nieuwe trucker.
Vroeger toen ik zelf nog achter de hoepel zat was chauffeursvolk niets anders dan domvolk, althans dat was de mening van onze toenmalige werkplaatschef. Of hij gelijk had betwijfel ik. Wat ik wel weet is dat wij bij ons bedrijf in mijn tijd nooit schade hebben gereden, dus zo dom waren wij ook weer niet.
Vanmorgen wandelde ik neuriënd over het parkeerterrein van onze buurtsuper en daar zag ik een truck met oplegger staan met daarop in schreeuwende gekleurde koeienletters de naam van het bedrijf waar hij voor rijdt. Hij moest zijn goederen gaan lossen bij mijn buurtsuper. De chauffeur reed een stukje voorruit en dan weer stukje achteruit en zat als een bezetene aan het stuur te draaien maar zijn voertuig kreeg hij niet op de plek waar hij zijn moest. Een beginneling zeker? Ach, wij hebben het allemaal moeten leren, nietwaar?
Met één hand in mijn zak liep ik op het tafereel af. Mijn andere hand omklemde mijn boodschappentas met het opschrift van de buurtsuper waar ik doorgaans kom, maar vandaag even niet. Op zich niets mis mee.
Medelijden had ik met die knaap omdat hij zo aan het klootzakken was ten overstaan van een niet begrijpend toekijkend publiek. Ik kon mij zijn stress levendig voor de geest halen en liep naar zijn cabine toe. Ik gaf hem enige aanwijzingen maar hij luisterde niet nee, hij ging zo niet nog meer tekeer met dat arme voertuig. Overtuigd dat hij het beslist kon liep ik met hem mee en keek in dode hoeken waar hij niets kon zien maar hij bekeek mij niet en miste daarom mijn waarschuwing dat er een boom achter zijn voertuig staat.
KNAL!!
Verbaast stapte hij uit en liep om zijn auto heen om te kijken wat die knal had veroorzaakt.
“Boom.” Zei ik en wees hem de locatie van het groeisel.
Toen hij terugliep naar zijn cabine keek hij heel kort naar mij waarbij ik het idee kreeg dat hij mij wel kon verscheuren. Ik liep naar hem toe en vroeg of hij mee wilde komen zodat ik hem kon uitleggen hoe hij moest sturen. Hij draaide zich om en stroopte zijn mouwen al op. Nee nee zei ik, ik wil je alleen maar helpen en niet de boom injagen maar hij was al te opgefokt om goed te kunnen reageren.
“Wat mot je nou, wil jij het soms doen?” Blafte hij mij in het gezicht.
“Dat hoor je mij niet zeggen,” zei ik: “maar ik wil je best helpen om te kijken op plaatsen waar jij niets kunt zien.” Bood ik hem ten overvloede aan. “En mocht je het overwegen dan ben ik best bereid om een poging te wagen voor je.”
Nu was zijn maat vol en hij stapte resoluut op mij af. “Mot je eens goed luisteren ventje, als jij het beter kan dan ik dan moet je dat nu maar eens laten zien.” En hij gebaarde mij uitnodigend naar zijn cabine.
“Hou jij mijn tas dan even vast. “Vroeg ik hem en ik liep naar de truck. Stuntelig klom ik in de truck, rukte wat aan de versnellingspook en liet de tanden kraken. Ik zag de chauffeur bijna in tranen uitbarsten en besloot hem niet verder te pesten.
Ik trok de truck vooruit en plaatste hem in de juiste positie om vervolgens achteruit naar het lospunt te rijden. Hier en daar wat bijsturend en vooral bomen ontwijkend reed ik de truck met oplegger achteruit in één keer naar de losramp, zoals dat in vakjargon heet. Ik zette de handrem erop en stapte uit. Een ontzettend klein mannetje kwam op mij toegelopen en keek mij met open mond aan. Zijn kinnebak hing ergens op zijn schoenen. Hoe, …. Wat, ….. Wie, ….. stamelde hij.
“Kijk” zei ik, “dat je chauffeur wilt worden oké maar weet één ding: chauffeurs zijn per definitie domvolk!”
“Ja meneer, maar mag ik u bedanken want dit had ik zelf niet gekund. Ziet u, ik werk nog maar sinds 2 weken bij deze baas en moet mij maar zien te redden want hulp krijg ik niet.” Klaagde hij.
Ik zeulde met mijn tassen over het voetpad naar huis. Bezweet en gebukt onder mijn zware last. Op zulke momenten laat ik mijn gedachten graag de vrije loop en heb vervolgens geen weet van hetgeen er om mij heen gebeurd. Plotseling hoorde ik een scheephoorn en ik schrok me een paars hoedje. Ik keek opzij en zag de buurtsuper truck langsrijden. Een lachend gezicht zwaaide naar mij en hij toeterde de buurt nogmaals wakker.
©Prlwytskovsky.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Terrasleed: Sinterklaas.

Vandaag komt hij weer, die met die mijter op. Fel gekleurde figuren sloven zich uit en buitelen alle kanten op; kleine kinderen verbaasd achter latend.
Op het terras is het erg druk. Alle stoelen zijn bezet en de gangpaden staan vol met mensen. Hier en daar staat koffie op een tafel of glazen bier. De menigte deint mee met de muziek en daarbij wordt af en toe tegen een tafel aangebeukt. Koffie golft over de rand van de kopjes en glazen bier vallen om.
De ober vraagt luidkeels om een blad met bier door te geven naar de tafel in de hoek. Gretige vrijwilligershanden nemen het blad van hem aan en gaandeweg wordt er bier vanaf gepakt. Als het blad eindelijk is waar het moet zijn staan er nog maar twee biertjes op.
Als het circus voorbij is, sluit de menigte zich er achter aan; het terras als een slagveld achter latend. Sigarettenpeuken, verfrommelde papiertjes en enkele reclameblaadjes liggen verspreid over de vloer. En onder die tafel, daar, ligt een kinderhandschoentje. Plassen van omgevallen kopjes koffie en gemorst bier, op tafels en op de grond.
De ober maakt de tafels en stoelen schoon en stapelt deze op en in elkaar en begint het terras aan te vegen. Met mijn biertje in de hand sta ik toe te kijken hoe de man schrobt.
“Lijkt wel of er een wervelwind is overgewaaid.” Grap ik naar de man.
“Ach meneer,” zegt hij met een droeve blik, “volgende zaterdag begint het weer van voren af aan. Rotzooi, dat is wat ze achter laten en zeker de helft heeft niet eens afgerekend.”
Drie mannen komen het terras op en pakken drie stoelen en een tafel van de stapel. “Wacht nou effe,” roept de ober, “je ziet toch dat ik nog bezig ben.”
“Vent barst!” Roepen de mannen en verlaten het terras zonder nog op of om te kijken.
De ober smijt zijn bezem op het pad en loopt naar binnen. “Eerst een biertje.” Mompelt hij. “Als ik op groen spring ga ik wel weer verder.”
Hij komt naast mij zitten en zwijgend kijken wij naar de toestand van het terras. Een terras dat een uur geleden nog blonk van reinheid.
Dank u Sinterklaasje.
©Prlwytskovsky.
TANTE.
Mijn oom en tante hadden vroeger kippen. Ik praat over net na de oorlog dus over de eindjaren 1940 begin 1950. Zij woonden in een vrijstaand huis met grindpaden rondom het huis en een tuin waar je U tegen zei; met van die rood-groen gekleurde houten blinderingschotten voor de ramen die elke avond steevast gesloten werden door oompje. Dat huis staat er nog steeds in Bennekom aan de bosweg, destijds aan de rand van het dorp maar tegenwoordig is de omgeving helemaal volgebouwd.
Als kind, ik was toen een jaar of vijf, keek ik vol bewondering en vooral angstig naar hoe de loonbedrijven de korenvelden aan het maaien waren waarbij de machines bijna tantes tuin inreden. Wat vond ik dat een avontuur om in tantes tuin rond te dwalen en naar die machines te kijken.
In mijn gevoel zat ik uren voor het kippenhok en vertelde hele verhalen tegen die beesten waarbij ik ze namen gaf zoals: Trudy, Marianne en Pauline, hetgeen ter plaatse ten aanzien van kippen een zonderling verschijnsel was, maar oompje lachte zich ondertussen een kriek om mij als hij met harde hand het kippenhok omploegde.
“Hoe heten ze ook alweer.” Vroeg hij dan?
“Trudy, Marianne en Pauline.” Zei ik, en wat had die man dan een lol. Maar ik had het over tante, tante is een hoofdstuk apart waar ik wel flink wat delen over zou kunnen schrijven maar vandaag hou ik het simpel.
Na heel wat jaren geen contact te hebben gehad bestond het volgende bezoek uit een condoleance bezoek want oompje was overleden. Op dat moment besefte ik pas hoe lang het geleden was dat ik tante gezien had want ik was ondertussen 29 jaar geworden en tante een ouwe tante.
Jaren later kneep tante er heel zachtjes tussenuit. Op den duur zei tante niets meer en leek alleen maar te slapen. Maar elke zaterdag ging ik trouw naar haar toe om te zien hoe het met haar ging, of ze ergens behoefte aan had, en op één van die bezoekjes gebeurde er iets merkwaardigs. Elke keer als ik kwam lag tante bewegingloos te slapen maar net die ene keer daar gaat het nu even om, die ene keer deed tante haar ogen plotseling open en keek mij recht aan met een paar gitzwarte kijkers, ze lachte zelfs naar mij en bewoog zwakjes haar hand. Ik pakte die hand en omklemde hem met beide handen. Het duurde enkele seconden maar dit moment zonder woorden vertelde een heel levensverhaal.
De week hierna overleed tante op 89 jarige leeftijd.
Vandaag, 18 jaar na haar overlijden, denk ik ineens aan dit moment en aan tante; ik zie het weer zo duidelijk voor mij en mijmer …..
Jammer toch dat mensen doodgaan als je ze niet goed kent en te laat pas dingen tegen ze wilt zeggen.
©Prlwytskovsky.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Plaaggeesten.
Druk, druk, druk, Ik moet nog even terug naar mijn werk of ik kom vanavond later thuis.
Het zijn van die gejaagde uitspraken die iedereen wel herkent.
Je baan is het aan de praat houden van alle elektrische apparatuur terwijl je steeds vaker rondrijdt met een wagentje door Rotterdam om onderdelen te verzamelen; druk verkeer en overal oponthoud; na veel gestresste inhaalmanoeuvres kom je dan eindelijk weer binnen rijden. “Waar blijf je nou, iedereen wacht op je!”
Je bloed bereikt het kookpunt en je loopt steeds vaker fysiek en moreel paars aan, dit is namelijk je toekomst zonder dat je het beseft; ergere dingen zijn er niet. Je woont inmiddels boven de zaak en geniet met volle teugen van de beweeglijkheid op ons terrein en in de haven. Dan wordt er een terrein aangekocht ver buiten de stad en de bedrijfsplaaggeest stuurt jou vooruit om hier en daar dingen te regelen.
Wat je ook doet: hij had het net even iets anders gedaan, het glas kan immers half vol of half leeg zijn en de spanning loopt verder op.
Dan komt, als donderslag bij heldere hemel de oplossing: je bent in de nieuwe opzet niet meer nodig. Die sigarenpeukenkauwer met z'n gehaktballenkop en een stropdas die te strak zit, legt het grijnzend op je bord. Nu ben jij aan zet, schijnt hij te denken. De trap aflopend bedenkt je de ergste dingen, je wilt hem zelfs met stoel en al het raam uitkieperen.
Dan ben je thuis en kijkt uit het raam, één hand ondersteund je kin en de andere trommelt op je elleboog. Je hebt geen moer te doen!
De volkstuin ja, maar daar lopen ook al plaaggeesten. Konijnen vreten aan je koolbladeren, vogeltjes pikken je tomaten lek en mollen graven gangen onder je grasveldje zodat, als je met je stoel in de tuin wilt gaan zitten je met een stoelpoot in een mollengang verdwijnt en met armen en benen balancerend probeer je om je evenwicht te bewaren terwijl een argeloze voorbijganger denkt dat dit misschien wel een dependance van een of andere open inrichting is; hoofdschuddend loopt hij verder.
Slaan, schoppen of gooien naar die kolere beesten helpt niet want ze zijn altijd net even sneller dan jij. De gein gaat er ook hier af omdat er andere dingen door je hoofd spelen. Weg met die tuin! Fietsen door Rotterdam dan, rondkijken kijken in de haven waar altijd zoveel bedrijvigheid was. Zelfs dit is veranderd, heel de stad ligt op de schop terwijl de bedrijvigheid in de haven is verdwenen. Je zit op je fiets aan de waterkant en tuurt de Maas af, niemand praat tegen je en jij ziet niemand om tegen te praten.
Eindelijk ga je verhuizen naar de Hoofdweg; weg uit dat verleden. Een leuke flat krijg je daar, in een gezellige buurt. Daarna komt er een periode dat je rot slaapt; als er b.v. een huis afbrandt midden in de nacht hoor je het weliswaar niet, maar 'goed' slapen is toch net even iets anders. Je begint andere dingen te bekijken en gaat met mij mee naar een stoomdepot of een modeltreinbeurs. Je krijgt zin in dingen als postzegels verzamelen en beurzen af te lopen; het leven krijgt weer een kleurtje.
De eentonige afgestompte regelmaat van het werk keert om in het besef dat je de rijkdom in handen hebt. Je hebt een vrouw die van je houdt en er altijd voor jou is; een zoon die, als je met je vingers knipt direct bij je is. Jij bent gezond en lacht de wereld smalend tegemoet terwijl anderen een zandwinkeltje hebben geopend. Jij loopt huppelend door de straten zonder plastic in je heupen of knieën en haalt vrij adem.
Nu ben jij aan zet, was ooit de vraag. Maar uiteindelijk heb jij gewonnen.
©Prlwytskovsky
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Gegiechel.

“Goedemorgen.”
“Goedemorgen hihihi.”
Met haar handen in elkaar staat ze daar wakker te worden, tegen de wand van de lift die langzaam naar de begane grond zakt nadat zij de B knop ten overvloede heeft ingedrukt. Ze heeft blonde lokken die in een dikke bos op haar schouders hangen en een onschuldig leuk bekkie.
Niet wetend wat ze moet zeggen kijkt zij mij per ongeluk aan. “Hihihi” grinnikt ze en zij kijk weer voor haar.
“Het lijkt wel herfst.” Zeg ik terloops.
“Ja hihihi, het is zo fris ’s morgens en al die blaadjes op mijn auto, hihihi.”
Stilte.
“Hihi, zo wij zijn er. Even nog in de brievenbus kijken, hihi.” Lult ze in haar zelf.
Buiten wacht ik even en kijk wat rond op dit vroege uur.
“Even zien waar ik mijn auto ook alweer heb gelaten.” Brom ik.
“Hihihi, ben je hem kwijt.” Vraagt ze?
“Eerst wakker worden, dan vind ik hem wel weer.” Knarsetand ik.
“Hihihi, die van mij staat aan de overkant, ik hoef nooit te zoeken.”
“Ik pleur hem altijd maar ergens neer en ben al snel vergeten waar.” Zeg ik.
“Hihihi.” Grinnik ze. “Maar ik ga nu anders kom ik te laat hihihi, doei.”
Wat een lekker ding zeg, daar zou ik best wel eens in willen knijpen. Maar oké: ik ga mijn kar opzoeken en als ik hem vind dan moet ik hem eerst uitgraven, uit de herfstbladeren.
Achter mij hoor ik hakjes klakken en ze komen, zo te horen, mijn richting uit.
“Hihihi.” Hoor ik en ik zie ‘Blondje’ aan komen dribbelen.
“Hihi mijn auto staat hier, naast die van jou, hihi; was ik helemaal vergeten hihihi.”
“Ach buurvrouwtje, dat overkomt mij ook wel eens.” Bluf ik terug.
“Ik zet hem hier anders nooit neer hihi, echt niet hoor, hihi; raar mens ben ik he?”
“Tuurlijk niet buufje, waarom zou je ook?”
“Hihi ik haal eerst al die bladeren eraf hoor, voordat ik ga rijden hihi.”
Ondertussen knal ik mijn deur dicht en zwengel mijn Peus aan, en buufje lult gewoon door.
Ik zie haar gebaren naar een plek waar zojuist nog mijn auto stond. Een echt blondje?
©Prlwytskovsky
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Hold my hand

Hij zat naast zijn bed en hield zijn hand vast. Eindelijk waren zij één keer samen, echt samen in een innig moment; niemand stoorde hun nu. Er werd niet gesproken maar hij kreunde, zijn gezicht vertrok en sprak: pijn - - pijn. Hij was een Die-Hard en als hij pijn had dan kon men zich verzekeren dat het ook echt pijn deed.
Twee andere betrokkenen liepen op de gang al pratend hun rondjes en lieten zich niet of zelden zien, maar hij bleef zitten en hield zijn hand vast om hem maar niet te laten ontglippen; dit tegen beter weten in. Een verpleegster kwam binnen om hem nog een verdoving te geven en dan zag je dat hij rustig werd. Hij werd zwaar onder de dope gehouden.
Heel langzaam voelde hij hem wegglijden. Soms ontdekte hij een trilling op zijn oogleden of voelde hij een beweging in zijn vingers; vingers die hij krampachtig vasthield om elke beweging te kunnen registreren.
“Kom even naar de gang en neem even afstand, kom tot jezelf.” Zeiden de anderen. Maar nee, hij bleef ernaast zitten en hield zijn hand nu met beide handen vast. Na uren de wacht te hebben gehouden moest hij een sanitaire stop maken en hij vroeg of iemand anders zijn hand even wilde vasthouden. Toen hij terugkwam stonden de anderen naast het bed en keken bezorgd.
“Hij vroeg daarnet waar je was.” Zeiden zij in koor en meteen verdwenen zij weer de gang op. Hij bekeek zijn gezicht en sprak enkele woorden tot hem maar hij reageerde niet meer.
Een verpleegster kwam binnen om hem nog een verdoving te geven maar hij reageerde er niet meer op. Zijn hart klopte nog wel maar hij vertoonde geen tekenen van pijn meer. Zijn hand werd slap maar hij ademde nog. Hoeveel zou hij nog waarnemen? Zou hij nog iets willen zeggen? Wil hij nog iets vragen? Weet hij dat iemand naast hem zit? Voelt hij dat iemand zijn hand vasthoudt? Weet hij dat iemand hem zal missen?
De display naast hem geeft zijn hartslag aan en hij ziet dat het ritme veranderd. Onregelmatige curven zijn erop af te lezen met soms te lange tussenpozen. Dan is het stil, de display zwijgt en geeft een rechte lijn aan.
Hier zit hij dan, voor het eerst in zijn leven, samen hand in hand. Samen met zijn vader, zonder dat iemand hun ooit nog zal storen.

©Prlwytskovsky.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Man alleen.
Het pad des levens gaat niet over rozen, nee: in den beginne zelfs geplaveid met veel doornen! Vanuit mijn oogpunt bezien, dan, dus, hè?
Het was een tijd van hard werken, uren maken en geld verdienen, maar vooral van leren; fysiek en mentaal. Als water vloeide destijds de petunia’s naar binnen. Thuis zat een vrouw die het net zo hard weer opmaakte, maar ja, daarover klagen heeft geen zin want dat was destijds zo afgesproken met elkaar.
Mooie tijd, dat wel. Zij zorgde er altijd voor dat de koelkast gevuld was en het bier rijkelijk aanwezig. Ook voor een rokertje werd goed gezorgd al sprak zij wel haar bezorgdheid uit over mijn uitbundige ge- paf. Kortom: een goeie vrouw had ik aan haar.
Dan komt de tijd dat je als man alleen komt te staan. Eten doe je onderweg wel, dus daar ligt het probleem niet. Of toch?
Het is zaterdagochtend en je opent de koelkast. Leeg! Je inspecteert de voorraadkast: leeg! Blikvoer? Op! Vriezer? Leeg! Niets anders dan een crackertje is er te vinden. Shit! Dan uit noodzaak een poging ondernemen om voor het eerst, en alleen, een buurtsuper te frequenteren. Even terzijde jongens, dit was dus de eerste les die ik leerde: stel niet uit tot morgen, want de dag van morgen komt beslist; en vooral onverwacht!
Ik koop eieren, kaas, melk, aardappelen en wat blikken groenten. Ja, ik moet toch wat? Als ik die zooi heb thuisgebracht ga ik de stad in, beetje rondlopen, wat rondkijken, terrasje, je kent dat wel. Gelijkertijd eet ik wat en de zaterdag is bijna voorbij. Let wel: de eerste zaterdag die ik alleen beleef.
Zondagochtend ontwaak ik en fantaseer mij een heerlijk ontbijtje: boterhammetje, eitje ….. bakkie thee erbij.
Met mijn duffe kop pak ik een ei en zet dat in de dop op tafel. Smeer mijn bammetje en ga handenwrijvend zitten. Ik pak het ei. Ik draai het ei met de puntige kant naar boven, ja, dat zit nu eenmaal in mij. Ik geef het ei een tik op de kop en …… struif loopt over mijn hand en op de tafel. Ze zijn niet gekookt! Verdomme …… waarom zeggen ze dat nou niet even? Op zondagochtend, met de pest in aan tafel, met een leeggelopen ei, vraag ik mij af: hoe kook je een ei? Als blijkt dat je een ei eerst moet koken hoe werkt dat dan met een aardappel?
En met groente, hoe moet dat? Ik vraag mij nu ineens een heleboel dingen af. Of ben ik gedoemd tot buiten de deur blijven eten? Dat zal toch zeker niet? Nee, ik zal overleven! En ik zal leren hoe je dat moet doen, onderste steen boven! Maar aan wie vraag ik dit?
Vrienden adviseren mij: ah joh, je pleurt wat aardappels in het water met zout en kookt ze. Met groente doe je hetzelfde. Makkie! Maar niets blijkt minder waar. Wist je trouwens dat, als je aardappels hebt geschild, ze bijkans vierkant zijn? Nou bij mij dus wel. En dan het koken van die dingen …. Pfffff … ofwel vielen ze in een dikke drab uiteen ofwel waren ze nog knetterhard maar te vreten waren ze hoe dan ook niet.
Het duurt even, maar dan is het koken van aardappels en groente onder de knie. Geen punt. Maar een stukkie vlees is ook wat waard, op zijn tijd. Mijn reeds ooit door mij gememoreerde slagersvrouw adviseert mij een sukadelapje. Aan beide zijden aanbraden en dan laten sudderen: “wordt het boterzacht” zegt ze. Goeie tip vond ik en voeg de daad bij het woord. Misschien een stomme vraag, maar: hoelang is “laten-sudderen?” 10 minuten? Uurtje?
Spoegzat geworden van de hele teringzooi donderstraal ik alles in de hoek en stap in mijn auto. Ik rij naar het dichtstbijzijnde wegrestaurant dat ik ken en bestel daar een overheerlijke biefstuk met aardappels en groente. Tijdens het eten bedenk ik mij waarom ik dat niet kan klaarmaken. Hun wel en ik niet? Wat zijn hun dan meer dan ik?
Nu, jaren later, maak ik maaltijden waar ik mijn vingers bij af lik. Perfect gekookte piepers met net gaargekookte groenten. Tongstrelende biefstukjes of sukadelapjes. En eieren? Praat me er niet van: perfect! De buitenkant van het geel is net gestold terwijl het hartje nog vloeit. Mijn hartje vloeit ook nog steeds maar dat is een ander verhaal.
Alleen aan de keukentafel, en ik ga mij te buiten aan het zelf gemaakte etensmaal. Ik staar naar de wolken en denk terug, aan haar. Heeft zij dat ook allemaal gedaan? Voor mij?
©Prlwytskovsky.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een nieuwe Trucker ….
Vroeger toen ik zelf nog achter de hoepel zat was chauffeursvolk niets anders dan domvolk, althans dat was de mening van onze toenmalige werkplaatschef. Of hij gelijk had betwijfel ik. Wat ik wel weet is dat wij bij ons bedrijf in mijn tijd nooit schade hebben gereden, dus zo dom waren wij ook weer niet.
Vanmorgen wandelde ik neuriënd over het parkeerterrein van onze buurtsuper en daar zag ik een truck met oplegger staan met daarop in schreeuwende gekleurde koeienletters de naam van het bedrijf waar hij voor rijdt. Hij moest zijn goederen gaan lossen bij mijn buurtsuper. De chauffeur reed een stukje voorruit en dan weer stukje achteruit en zat als een bezetene aan het stuur te draaien maar zijn voertuig kreeg hij niet op de plek waar hij zijn moest. Een beginneling zeker? Ach, wij hebben het allemaal moeten leren, nietwaar?
Met één hand in mijn zak liep ik op het tafereel af. Mijn andere hand omklemde mijn boodschappentas met het opschrift van de buurtsuper waar ik doorgaans kom, maar vandaag even niet. Op zich niets mis mee.
Medelijden had ik met die knaap omdat hij zo aan het klootzakken was ten overstaan van een niet begrijpend toekijkend publiek. Ik kon mij zijn stress levendig voor de geest halen en liep naar zijn cabine toe. Ik gaf hem enige aanwijzingen maar hij luisterde niet nee, hij ging zo niet nog meer tekeer met dat arme voertuig. Overtuigd dat hij het beslist kon liep ik met hem mee en keek in dode hoeken waar hij niets kon zien maar hij bekeek mij niet en miste daarom mijn waarschuwing dat er een boom achter zijn voertuig staat.
KNAL!!
Verbaast stapte hij uit en liep om zijn auto heen om te kijken wat die knal had veroorzaakt.
“Boom.” Zei ik en wees hem de locatie van het groeisel.
Toen hij terugliep naar zijn cabine keek hij heel kort naar mij waarbij ik het idee kreeg dat hij mij wel kon verscheuren. Ik liep naar hem toe en vroeg of hij mee wilde komen zodat ik hem kon uitleggen hoe hij moest sturen. Hij draaide zich om en stroopte zijn mouwen al op. Nee nee zei ik, ik wil je alleen maar helpen en niet de boom injagen maar hij was al te opgefokt om goed te kunnen reageren.
“Wat mot je nou, wil jij het soms doen?” Blafte hij mij in het gezicht.
“Dat hoor je mij niet zeggen,” zei ik: “maar ik wil je best helpen om te kijken op plaatsen waar jij niets kunt zien.” Bood ik hem ten overvloede aan. “En mocht je het overwegen dan ben ik best bereid om een poging te wagen voor je.”
Nu was zijn maat vol en hij stapte resoluut op mij af. “Mot je eens goed luisteren ventje, als jij het beter kan dan ik dan moet je dat nu maar eens laten zien.” En hij gebaarde mij uitnodigend naar zijn cabine.
“Hou jij mijn tas dan even vast. “Vroeg ik hem en ik liep naar de truck. Stuntelig klom ik in de truck, rukte wat aan de versnellingspook en liet de tanden kraken. Ik zag de chauffeur bijna in tranen uitbarsten en besloot hem niet verder te pesten.
Ik trok de truck vooruit en plaatste hem in de juiste positie om vervolgens achteruit naar het lospunt te rijden. Hier en daar wat bijsturend en vooral bomen ontwijkend reed ik de truck met oplegger achteruit in één keer naar de losramp, zoals dat in vakjargon heet. Ik zette de handrem erop en stapte uit. Een ontzettend klein mannetje kwam op mij toegelopen en keek mij met open mond aan. Zijn kinnebak hing ergens op zijn schoenen. Hoe, …. Wat, ….. Wie, ….. stamelde hij.
“Kijk” zei ik, “dat je chauffeur wilt worden oké maar weet één ding: chauffeurs zijn per definitie domvolk!”
“Ja meneer, maar mag ik u bedanken want dit had ik zelf niet gekund. Ziet u, ik werk nog maar sinds 2 weken bij deze baas en moet mij maar zien te redden want hulp krijg ik niet.” Klaagde hij.
Ik zeulde met mijn tassen over het voetpad naar huis. Bezweet en gebukt onder mijn zware last. Op zulke momenten laat ik mijn gedachten graag de vrije loop en heb vervolgens geen weet van hetgeen er om mij heen gebeurd. Plotseling hoorde ik een scheephoorn en ik schrok me de pleuris. Ik keek opzij en zag de buurtsuper truck langsrijden. Een lachend gezicht zwaaide naar mij en hij toeterde de buurt nogmaals wakker.
©Prlwytskovsky.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Asfaltcowboy-2
Vroeger, toen ik nog een asfaltcowboy was, waren de dagen avontuurlijk. Ze kropen weliswaar voorbij maar een leuke tijd was het zeker. De laatste maanden dat ik als asfaltridder mijn werk deed reed ik van ons bedrijf de gerecyclede glasscherven naar de glasfabrieken. Ik moest dan elke dag 3 keer vanuit Rotterdam naar de glasfabriek in Schiedam en 2 keer naar de glasfabriek in Leerdam.
Dat lukte best hoor want ik stond om 7 uur ’s morgens in Rotterdam de eerste vracht te laden en om 18.30 uur was ik van de laatste vracht leeg in Leerdam. Ik moest wel flink op het gas hangen om dit schema te kunnen afwerken maar het lukte mij toch weer elke dag. Aan het einde van de dag was het alleen nog een kwestie van naar huis rijden, naar Schiedam. Gelukkig was dit niet de hele week zo maar alleen van maandag tot en met vrijdag.
Voor de kenners onder ons reed ik eerst met een Volvo N12 Mark2 en daarna met een DAF 3300 ATi. En die DAF scheurde me hard zeg, tjemigdepemig wel 118 ging die. Elke dag met de zelfde ritten wordt een gewoonte en je kijkt dan nergens meer naar, gas geven en gaan! Ik praat over de jaren ’80 ’82 waarin de hermandad niet zo scherp keek naar de geladen hoeveelheden.
Wij laadde de trailer dusdanig vol dat er letterlijk geen scherfje glas meer bij kon en ik praat dan over vrachten van 38 ton gemiddeld. Mee eens, het duurde even eer je op snelheid was maar dan zat de gang er ook goed in en was het zaak om dit vast te houden.
Op één van die dagen stond er iemand van de glasfabriek Schiedam op mij te wachten die wel eens mee wilde rijden om te zien hoe dat alles in zijn werk gaat. Het ritje naar Rotterdam vond hij best leuk want dat voltrok zich met een lege auto in ijltempo en de man keek zijn ogen uit vanuit onze eenzame hoogte naar de onder ons door glippende medeweggebruikers. Smalend lachte hij ze toe vanuit zijn tijdelijke hoge en veilige positie.
Eenmaal geladen stuurde ik richting Schiedam maar dat ging niet naar de zin van het mannetje. Ik kan goed merken dat u geladen bent want u rijdt nu niet zo hard, he chauffeur? Mijn tijd komt nog wel dacht ik en lachte de wereld gniffelend tegemoet.
Ik draaide de oprit op naar de Beneluxtunnel en maakte snelheid, langzaam aan kroop de snelheidsmeter naar de 90 km/h. Mijn mede passagier drukte zich genoeglijk in zijn stoel en knorde bijna van genot. Toen wij de tunnel inreden liep de snelheid gestaag op. Ik liet mijn auto dan altijd maar gaan en als het verkeersbeeld het toeliet dan trapte ik hem zelfs vrij waarbij de snelheid soms opliep tot wel 125 km/h want ik wil aan de andere kant wel normaal naar boven komen en niet met een slakkengangetje.
Passagier ging rechtop in zijn stoel zitten en keek op de snelheidsmeter. 125???????
Ja zei ik, nou en?
Maar als er nu iemand verderop stilstaat, vroeg hij paniekerig? Dan hebben wij pech gehad, dan kunnen ze ons van de muur afschrappen, zei ik hem. Geen woord heeft hij meer gezegd en ik heb hem zelfs niet eens meer zien bewegen. Toen hij in Schiedam uitstapte had hij een lijkbleek gezicht en zei geen woord; ik heb de man ook nooit meer terug gezien.
©Prlwytskovsky.
©Prlwytskovsky.
Asfaltcowboy, part one….
Vroeger toen er nog kuilen in de weg zaten en er bintjes werden verkocht die nog te vreten waren in combinatie met grote spruitjes die men eerst geel liet koken, in die tijd maakte ik Gods wegen onveilig door er met mijn truck overheen te denderen. Jahhh vroeger hoor ik jullie al zeggen, gaat’ie over vroeger zeuren.
Nee nee ik ga niet zeuren, maar ik was destijds een cowboy op wielen en droeg zelfs van die harige klompen die ik vervolgens uittrok als ik ging rijden en daar wil ik het even over hebben; niet zozeer over die klompen maar over dat tijdperk en hoe het er in die tijd aan toeging.
Mijn truck had 3 pedalen, het linkse pedaal vertoonde slijtplekken van overmatig gebruik en het rechtse pedaal was glad afgesleten, maar het middelste daarentegen zag er als nieuw uit want dat was het rempedaal en die had je immers niet nodig want een auto is om te rijden en niet om mee te remmen; al krijg je daar tegenwoordig andere ideeën over als je sommigen wegmisbruikers ziet gaan. Maar ik had het over mezelf en niet over anderen.
Het was in de 70’er jaren dat ik rond middernacht bij grensovergang Bergh-autobahn (Arnhem) mijn lading had vrijgemaakt. Ik stuurde mijn paard naar de A12 en schakelde op naar hogere versnellingen, er zaten 6 versnellingen op met een splitter dus ik moest 12 keer aan mijn paal rukken eer ik op snelheid was. Eindelijk scheurde ik naar Rotjeknor. De snelheidsmeter wees 106 km/h aan.
Ik trok mijn klompen uit, zette mijn linkervoet op het dashboard en de radio aan. Tijd om een shaggie te draaien vond ik toen er naast mij een blauwe gloed zichtbaar werd, er scheurde een Porsche langszij met het blauwe zwaailicht aan. Dat word diep in de buidel tasten dacht ik toen de agent zijn megafoon pakte en mij vroeg of ik mijn landinggestel uit wilde klappen en mij aan de snelheid wilde houden; vaderlijk hief hij waarschuwend zijn vinger naar mij op en de Porsche verdween in het donker.
Het zat mij niet mee want bij Reeuwijk werd ik door een blauw VW busje van de weg gehaald en naar de parkeerplaats van de daar gesitueerde Alberts-corner geleid. De man in uniform stelde zich netjes voor en vroeg mij of ik mee wilde lopen om naar mijn verlichting op de aanhangwagen te kijken. U heeft maar één achterlicht zei de man.
“Nou dat lijkt me sterk agent”, zei ik.
“Mijn rang is wachtmeester”. Zei hij en samen liepen wij naar de achterkant waarbij ik hem de twee achterlichten toonde die wel degelijk aanwezig waren.
“Maar er brandt er maar eentje.” Zei hij.
“Ja agent, maar ik heb twee achterlichten en niet zoals u zei dat ik er maar eentje had.”
“Mijn rang is wachtmeester.” Zei de man nu geïrriteerd. Ik schroefde het lichtkapje eraf en zag dat het bolletje los in het kapje lag, het lampje draaide ik er weer in en zei vol trots: “kijk agent, hij doet het weer.”
“Als u mij niet met mijn rang wenst aan te spreken dan slinger ik u alsnog op de bon.”
“Goed agent, ik zal u met wachtmeester aanspreken.”
“Is het nu afgelopen” brulde hij: “ik behandel u normaal en u neemt mij gewoon in de maling.”
De man werd kwaad dus ik liet het er wijselijk bij zitten want ik wilde graag verder rijden naar het losadres en dan nog even naar bed. Hij wuifde naar mij dat ik weg kon en stapte in zijn VW bus. Ik wachtte nergens meer op en stuurde de A12 op richting Rotterdam.
Op het losadres was alles in diepe slaap gewikkeld. Goed idee vond ik en dook ook mijn mandje in. Na enige tijd werd er hevig op de deur gebonkt. Er stond een agent met fiets naast mijn auto die mij vertelde dat ik hier niet mocht parkeren.
“U staat weliswaar onder een lantarenpaal maar desondanks op de rijweg en dat is hier ter plaatse gevaarlijk.”
Mijn antwoord bezorgde mij een proces verbaal wegens het krenken van een agent in functie. Niet één argument hielp meer en mijn auto moest en zou naar een zijstraat. Sinds dit voorval heb ik iets tegen gemeentepolitiemannen.
En die spruitjes? Ach, tegenwoordig koop ik kleintjes die ik bijtgaar kook want ik ben een bezadigd mens geworden.
©Prlwytskovsky.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Die laatste doperwt.
Eten doe je altijd netjes met mes en vork, maar toch zijn er zaken die met blote handen gegeten mogen worden. Neem bijvoorbeeld een kip, niet al te letterlijk natuurlijk, maar neem een kip: neem die je in de hand en kluif het vlees van het bot af.
Vooropgesteld dat hij niet te heet is want dan gelden er weer andere wetten: je moet dan blazen en dat is dus volgens de actuele etiquette niet netjes. Maar het eten van doperwten daarentegen tergt het hele zenuwgestel van de disgenoot tot op het bot.
Kijk even met mij mee: je zit heerlijk aan dat bord waar die kip op lag maar dat is nu gevuld met gebakken aardappeltjes en doperwten. Zolang er nog materiaal op het bord ligt is er niets aan de hand maar de problemen beginnen pas als er nog maar één erwt op het bord ligt.
Die ene erwt probeer ik op m’n vork te wippen maar hij rolt steeds weg en op die manier schuif ik met mijn vork in allerlei bochten over het hele bord achter die erwt aan; zonder dat ik hem te pakken krijg.
Zelfs als ik er bruut in wil prikken krijg ik dat niet voor elkaar. Dan maar met m’n vingers, maar weer rolt dat kreng weg en inmiddels is de hele zaak baggervet geworden zodat elke pakkans bij voorbaat al verkeken is.
Een goede vriendin adviseerde mij om de erwt, met de vork tegen het mes aan op te scheppen. Maar zelfs dat is nog niet zo eenvoudig als het lijkt want onderweg naar mijn mond rolt de erwt van m’n vork terug op het bord. Nu loop ik moreel en fysiek paars aan en ga over tot geweld. Ik prak, tegen elke etiquette in, de erwt aan m’n vork en steek hem eindelijk in m’n mond.
Dankbaar en voldaan vraag ik mij na de dis af waarom erwten niet vierkant zijn.
©Prlwytskovsky.
Een mooie Rooie.
Ooit werd mij ingefluisterd dat vrouwen zijn als stadsbussen: wacht er nooit te lang op want na tien minuten komt er weer eentje. Hoe juist deze filosofie ook is zal zodadelijk blijken. Dat ik een frequent aanhanger ben van buurtsupers ga ik hier niet uit leggen. Ik wandelde op mijn gemak door een voor mij onbekende buurtsuper in een nog vreemdere stad in een C1000!
Dat doe ik graag want alles is nieuw daar; zelfs de melk is nieuw maar komt waarschijnlijk uit de zelfde melkmachine of koe maar smaakt toch net even iets anders. Dat is met alle dingen daar, het gaat immers om het idee. Zelfs de vrouwen zijn er anders, vriendelijker en toeschietelijker.
Er was er eentje die knoopte zelfs een praatje met mij aan en klaagde dat er zo weinig in de vrieskist lag. Nou zei ik: ik zoek alleen lekker zacht vlees. Ze keek mij aan met ogen die een beetje man doen smelten, een echte rooie was het en ik smolt dus ter plekke. Even later kwam ik haar weer tegen in de smalle paden, of zij kwam mij tegen? Ze praatte nog iets dat ik niet verstond en liep verder; ik werkte mijn lijst verder af want ik ga altijd op een strak schemaatje van huis.
Bij de kassa zette ik mijn spullen op de band en plaatste een blokje achter mijn boodschappen. Dank je, zei iemand achter mij. Ik keek om en zag de roodharige vrouw die daarnet een praatje aanknoopte met mij. Ze lachte vriendelijk en was bezig om haar kar leeg te halen en haar boodschappen op de band zetten; het leek wel of ze voor een heel jaar insloeg.
Ja jongens, dit was een echte rooie met mooie vriendelijke lichtblauwe ogen, sproeten had ze ook en ook lichtrood lang haar; je zou zo in haar willen bijten. Godsamme, ik kreeg het ineens heel erg warm en zweette peentjes die wijselijk niet afgerekend werden. De caissière vroeg mij of ik zegeltjes wilde, Arlette stond op haar linkerborst te lezen ai ai ai …. Arlette; ik had natuurlijk kunnen reageren met “hoe heet dan die andere” maar dat relaas staat al beschreven in een ander verhaal over een caissière, dus ik liet het hier voor vandaag maar even bij.
En NEE ik wilde géén zegeltjes want ik had het al zo heet en bovendien vroeg de roodharige vrouw aan mij of zij die zegeltjes dan mocht hebben, uiteraard stemde ik daarin toe, meegaand als ik ben. Maar dan moet zij wel uw kassabon hebben, zei de caissière. Ik had daar geen moeite mee en beaamde dat dit goed was.
Toen ik mijn boodschappenkarretje weer in het rek schoof en om keek zag ik dat de roodharige vrouw mij wenkte. Ze wenkte mij in de trant van wacht even op mij, dus dat deed ik; ze kwam ook naar de uitgang toe en zei dat ze het leuk vond dat ik even op haar wachtte. Ik gaf aan dat ik de beroerdste niet was.
Ze vond het een aardige geste van mij dat zij de zegeltjes kreeg, dat was een bijzonder gebaar in deze tijd. Ze woonde dichtbij zei ze en vroeg mij of ik meeging om iets te drinken want dat leek haar gezellig. Ik zette mijn boodschappen in mijn scheurijzer en ging tasloos met haar mee; de handen achteloos in mijn zak. Het was echt niet ver naar bleek, zogezegd om de hoek.
Eenmaal bij haar binnen ging ik op haar bank zitten. Wat wil je drinken, vroeg ze. Wat heb je, vroeg ik. Ohw zei ze, ik heb veel lekkere dingen. Dat zag ik ook wel maar wilde er nog niet te direct op reageren, los van het feit dat ik haar lekkere dingen stiekem naar hun waarde schatte; want daar ben ik man voor nietwaar?
Ze kwam naast me zitten en vertelde over allerlei leuke onderwerpen. Ze keek mij aan met haar mooie lichtblauwe ogen en ik had moeite om niet meteen met mijn handen door dat heerlijke rode haar te woelen en er mijn neus eens lekker in te steken. Uit veiligheidsoverwegingen zei ik haar dat ik nu wegging en hoopte haar snel weer te zien. Ze zei dat als ik wegging, ik haar nooit meer zou zien.
En kijk: hier komt de stadsbus voorbij die ik aan het begin van het verhaal schetste. Ik nam die gok en stond op, maar tijdens ons afscheid ……..,
Nee nee jongens, hier moet ik dit verhaal noodgedwongen eindigen; zelfs ik heb zo mijn privé.
©Prlwytskovsky
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Liftrelatie.
Onze lift had een stopknop die gebruikt werd voor verhuizingen zodat de lift bleef staan en gevuld kon worden met huisraad, of indien noodzakelijk: ontvult kon worden. Ik had destijds ook een vriendin en lift-met-stopknop en vriendin kwamen ooit op een uitgelezen moment bij elkaar en zoals de wet van Murphy aangeeft dat als er iets fout kan gaan dan gaat het ook geheid fout.
Niet overdag hoor maar op een middernachtelijk uur waarop ieder weldenkend mens pleegt te slapen stopte vriendin speels als zij was de lift; die bleef welgemikt steken tussen de 4e en de 5e etage.
Gniffelend alsof wij tieners waren sloeg zij haar armen om mijn nek en begon mij af te zoenen waarbij wij het vervolgens erg warm kregen en er enkele kledingstukken het veld moesten ruimen.
Deze vrijpartij verliep zoals een beetje vrijpartij behoort te verlopen en de stoom kwam ondertussen niet alleen uit onze oren. Net toen zij begon te steunen en het bijna uitgilde werd er heftig op een liftdeur gebonkt, ik plakte mijn mond voor de veiligheid nog maar eens stevig op haar mond maar het gebonk hield niet op.
Een of andere halve zool wilde zijn hond uitlaten om 3 uur in de nacht terwijl wij daar ….. grrrrr. Giechelend trok zij haar kleding recht en met een enkele draai van haar hoofd schudde ze haar kapsel terug in model.
Ondertussen knoopte ik dicht wat openstond en modelleerde mijn snor. We trokken de knop uit en de lift bewoog zich naar de ongeduldige deurbonker die met een vragend gezicht de lift in liep; hij bleef ineens steken zeiden wij in koor en proesten het uit maar hadden niet de intentie dat de man ons geloofde.
Wij verlieten de lift terwijl de hond met samengeknepen achterpoten stond te piepen toen de liftdeur sloot en de lift verdween.
Met deze vriendin deed ik geen oog meer dicht en dat houdt geen paard vol op den duur. Nu doe ik nog steeds geen oog dicht maar dat komt waarschijnlijk omdat ik geen vriendin heb.
Maar ach, die stopknop hebben ze ook al verwijderd.
©Prlwytskovsky
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Spinrag & Angels.
Deze keer neem ik je mee in mijn denkwereld, ik laat je door mijn ogen kijken en deel mijn gedachten met je tijdens een zomerse week in 2012; wees dus gewaarschuwd.
Als de eerste spin zijn lentewebben weeft, dan kijk ik vol bewondering naar zijn creatie. De snelheid waarmee dit web tot stand komt en daarmee de doeltreffendheid van het web doen mij versteld staan. Ik haal die webben niet weg want zij zijn nuttig voor mij, er zit er eentje voor het bovenlicht van mijn keukenraam. Het bovenlicht staat altijd open maar de spin komt nooit naar binnen, denk ik; want ik zie dat nooit.
Heeft hij iets met spinnen vraagt u zich misschien af? Nee, in het geheel niet maar de volgende omschrijving werpt misschien ander licht op de zaak. Spinnen zijn nuttige beestjes die veel irritatie bij mij wegnemen doordat muggen in hun webben verstrikt raken, vooral als het warm weer is en alle ramen en deuren bij mij openstaan. Over muggen zal ik hier niet verder uitweiden want iedereen weet waartoe een mens in staat is bij het horen van muggengezoem alleen al. Maar, in die zin ben ik een voedselverstrekker voor de spinnen en vertaald naar menselijke maatstaven als zodanig een soort supermarkt.
Wespen hebben bij mij ook een streepje voor, ik sla ze bijvoorbeeld nooit weg; nee in tegendeel: ik voer ze zelfs. Als ik s’zomers buiten zit met mijn biertje zoals nu, dan komen er al een paar kijken. Ze snuffelen mijn tafeltje af, komen op m’n arm zitten en lopen over mij heen; ze controleren verder of er iets eetbaars op mij te vinden is. Ze zien er mooi uit en vooral teer, zoals hun vleugels die flinterdun zijn waarbij je de structuur goed kunt zien en dan hun pootjes: dunner dan een haar. Er zitten strepen als cirkels om hun gele lichaam en als je ziet hoe zij eten dan ervaar ik dat als een wonder der natuur.
Als ze mij verlaten snel ik naar de keuken en haal suiker om buiten op tafel te leggen. Niet veel later komen er een paar wespen, zij strijken neer vlakbij de suiker en ik zie hoe zij daarvan eten, het lijkt een feestmaal voor ze. Is hun dank voor mij dat ik nooit gestoken wordt? Wespen eten ook muggen en ander vliegend gedoe dat ik niet in huis wil hebben, dus is een wesp net als een spin een aanvulling voor mij. Ik heb geen last van wespen en ben er ook niet bang van en zit evenmin als een motorisch gestoorde in de rondte te meppen om ze weg te krijgen.
WHAMMMMM!!!!!!!
Ik schrik wakker uit mijn gemijmer en realiseer mij dat ik recht in het smoel van buurman kijk. Hij staat te lachen en verteld vol trots dat hij net een wesp heeft doodgeslagen. Waarschijnlijk één van die wespen die ik net suiker had gevoerd, en die over mij heen liep zonder mij te steken; een vriend.
Ik heb het toch al niet zo op buurman zoals in een ander verhaal al eens tot uitdrukking kwam, maar nu heeft hij het echt helemaal verbruikt bij mij.
In het najaar vind ik soms dode wespen in verborgen hoekjes, die begraaf ik dan in de plantenbak door met mijn vinger een gaatje te prikken in de potgrond en het beestje erin te doen. Plechtig dek ik dan de aarde toe.
Vliegen daarentegen gooi ik in de vuilnisbak, dat zou ik met sommige mensen ook wel willen doen maar zulke grote vuilniszakken heb ik niet.
Wij mensen maken deel uit van de elementen die de aarde beheersen en moeten daar respect voor hebben; voor mens en voor dier.
Ik spring nu even over naar een ander voorbeeld: de tempels van Gizeh, in Egypte. Die staan sinds 4.700 jaar in een bepaalde volgorde opgesteld. Maar wie weet dit; wie weet waar dit over gaat? Wie weet wat de achterliggende gedachte hierbij is?
Er zijn dus ooit mensen geweest die dit hemel verschijnsel 4.700 jaar geleden al hebben gezien en dit voor het nageslacht hebben vereeuwigd door de opstelling van deze tempels. Ik speur s’nachts bij heldere hemel vaak naar de sterrenbeelden, want ik woon in een flat op de negende etage en heb op deze manier een mooie helikopterview over dit ondermaanse in correlatie tot het hemelse; iets dat mij wel ligt. Tot soms erg diep in de nacht zit ik dan de hemel af te turen en laat hierbij m’n gedachten de vrije loop. Als ik geluk heb zie ik een satelliet over scheren en soms, ja soms zie ik dan de wachter van Orion staan in precies dezelfde volgorde als de tempels 4.700 jaar geleden zijn opgesteld.
Dat is toch wonderlijk?
Dit beschouw ik als een hoogtepunt en ga hierna meestal te bed. Dan denk ik nog even na over de mens…….., waarom maken wij zo ons druk om het milieu?
Wij verzieken het zelf en moeten wij ons dan druk maken om het te verbeteren?
Wij slaan elkaar de hersens in terwijl we moeten overleven!
Wij zijn denk ik te gast op deze wereld en zijn het enige dier dat zijn eigen biotoop afbreekt in plaats van het op te bouwen.
Jaques Brell heb ik nu opstaan en hij zingt: “Mijn vlakke land”.
Hij bezingt hierbij de elementen en inspireert mij met dit epistel. De regen en de wind, en vooral de nederigheid die wij hieruit moeten ontlenen. En als het uit de hand loopt dan kraakt het land, zingt hij. Respect voor alles wat leeft, zelfs voor een wesp of een spin.
Ja, ik had je vooraf gewaarschuwd: ik neem je mee in mijn warrige gedachtenwereld.
© Prlwytskovsky.
“Wanneer de regen daalt op straten, pleinen, perken….
op dak en torenspits van hemelhoge kerken;
in dit vlakke land, waar ‘d oostenwind zijn land nog vlakker slaat;
dan kraakt mijn land.”
Jaques Brell.
_____________________________________________________________________________________________________________________________
Prlwyts wind zich op ….
Die van mij blijft altijd overeind staan, zeg ik tegen mijn buurvrouw.
Nee, die van mij niet, zegt ze: die gaat helemaal horizontaal.
Wij hebben het hier over onze zonneschermen met hun draagarmen. Beide zijn bij dezelfde leverancier gekocht maar dan toch verschilt onderling de lengte van het doek, raar toch? Eenheidsworsten zijn deze flats, met dezelfde maatvoeringen van identieke balkons en dan toch het doek, soms 10 centimeter bij de één korter afknippen dan bij de ander. Waarom? Uit winstoogmerk van de leverancier die ons nodig heeft om zijn nering draaiende te houden?
Onder de noemer “eenheidsworst” kun je ook gemotoriseerd Nederland plaatsen. Op een schrijverssite las ik een stukje over Nederland en de accijnsheffingen. Naar bleek bedragen de accijnzen op motorbrandstoffen meer dan 60%, over uitmelken gesproken. “Jatten” is hier het magische woord, dus waarom zou een zonneschermleverancier het dan anders doen?
Maar mocht ik echter per ongeluk een groen stoplicht passeren, dat overigens geheel toevallig op rood blijkt te staan, op een tijdstip dat Nederland zich ter rustte heeft begeven en er geen voertuig is te bekennen. Dan scheurt er meteen een motoragent achter een lantaarnpaal vandaan om mij te bekeuren en mij vooral even te vragen wat mij bezielt.
Wel, omdat dit rode stoplicht nooit op groen staat omdat het anders geen stoplicht meer is maar een doorrij licht, antwoord ik de motoragent, bovendien mag je hier 80 en ik reed 79 gaf ik nog aan; maar niets hielp. Hij ziet er de humor niet van in en schrijft. Weer €125,- naar het “rijk” der fabelen.
Waarom werkt de wetgever nu niet eens in omgekeerde volgorde? Roep de regering eens ter verantwoording voor de te hoge brandstofaccijnzen, de te hoge heffingen op alles wat een mens echt nodig heeft, het vele geld dat naar het buitenland gaat om mensen te helpen die te bedonderd zijn om zelf hun reet op te tillen.
En wie helpt ondertussen Nederland van zijn armoede af? Van de armoede in de zorg sector? Van de armoede in de ziekenhuizen? Van de armoede door de te hoge ziekenkosten die voor sommigen ondraaglijk is? Wie vecht er heden ten dage nog voor “zijn” Nederland?
Laten wij bijvoorbeeld eens een week niet meer gaan tanken, betaal een keer je belasting niet en verrek het om naar je werk te gaan. Doe een keer niets dat geld oplevert voor het rijk.
Staak!!! Gooi de boel plat en wees eens solidair. Samen en met elkaar moeten wij het kunnen, toch?
En het begon allemaal met een eenvoudig zonneschermpje.
©Prlwytskovsky.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
©Prlwytskovsky.
Kippen in een flat.
Enige tijd geleden ben ik begonnen om een modelspoorbaan in elkaar te zetten. Daar heb ik soms hout voor nodig. Sommige stukken hout zijn vaak net iets tekort, aan één kant maar gelukkig. Dat zijn van die kleinigheidjes die je als spoorwegman tegenkomt. Zoals ook het repareren van een koppeling met een traumatisch veertje, dat ik in een ander spoorwegverhaal verhaal heb beschreven.
Laatst was ik weer naar de Gamma geweest voor wat hout. Ik sjouwde met platen hout en latjes over de galerij toen buurvrouw haar hoofd om de hoek stak. Nieuwsgierig kwam ze naar mij toe en vroeg wat ik ging maken. Waarschijnlijk bij voorbaat al bang voor luid getimmer en gezaag naast haar.
Ik vertelde haar dat ik een open haard ging maken in de woonkamer. Verbaasd kijkt ze mij aan en zegt: “Maar dat mag toch helemaal niet hier in de flat? En u hebt niet eens een schoorsteen.” Piept ze angstig.
Nou buurvrouw kijk eens hier, ik maak met een glassnijder een gat in het klapraam en daar leg ik het rookkanaal doorheen zodat alle rook naar buiten gaat. Het wordt dan heel gezellig bij mij en dan wilt u zeker graag een kopje koffie komen drinken als de haard brandt? Haar deur knalde dicht en ik bracht mijn hout naar binnen.
Het zal twee uur later zijn geweest dat de deurbel ging. Ik deed open en zag de huismeester staan met een big smile op zijn gezicht.
“Mag ik even binnenkomen?” Vroeg hij. In de gang vroeg ik of hij een biertje wilde en eenmaal aan het bier zei hij: “Peet, wat ben je soms toch een rotjong hè?” Maar hij kon zijn lachen niet inhouden en we hebben het toen nog even over mijn modelspoor gehad en over zijn huis in de achterhoek waar hij snel gaat wonen als hij met de vut gaat.
Vanmorgen liep ik met mijn wekelijkse boodschappen naar de lift toen ik buurvrouw tegen het vege lijf liep.
Ze bleef staan en begon met mij te praten. Buurvrouw is een spraakwaterval met een woordkeuze waar de honden geen brood van lusten: ze spreekt zonder spaties en vergeet tussen haar zinnen adem te halen wat resulteert in heel raar praten.
Ik fungeerde als luisteraar en knikte op tijd ja en nee want daar moet ik dan wel op letten. Ondertussen keek ze in mijn tas en zag de sla en andijvie voor één soort groente aan.
”Zo Peet, eet je dat allemaal op joh?”
“Nee buurvrouw, ik maak hier twee maaltijden van en de rest voer ik aan mijn kippen.”
Kippen? Zie ik de buurvrouw denken, en de liftdeur glijdt dicht.
Nu ben ik benieuwd wanneer de huismeester weer een biertje komt drinken.
©Prlwytskovsky.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Eenzame ouderen:
Laatste kwam ik met een buur te spreken over ouderen; ouderen die in het nieuws zijn omdat zij verwaarloosd worden in tehuizen en verzorgingscentra. Niet op tijd douchen, geen schone kleding voorradig, en het eten en drinken laat ook te wensen over. E.e.a. aldus een nieuws bulletin.
Buur en ik spreken onze afschuw erover uit en vragen ons af of er in onze nabijheid niemand is die aan die criteria voldoet.
“Ken jij mensen die eenzaam zijn?” Vraag ik hem.
“Niet eentje.” Zegt hij. “Maar ja: zou jij dat in het openbaar willen erkennen?”
“Nee zeker niet.” Antwoord ik. “Ik zou dat voor mezelf niet eens willen weten.”
Een ander buur mengt zich in onze tête-à-tête, doet zijn zegje en geeft aan zelf een social-controller te zijn. Een social-controller! Wat dat ook in Gods naam mag betekenen. Hij loopt mensen na die alleen zijn en kijkt wat hun behoeften van het moment zijn. Een gesprek, een praatje, een luisterend oor of een helpende hand. Vriendelijk lachend zwaait hij naar ons en loopt dan de hoek om.
“Zie je nu wat ik bedoel?” Zeg ik. “Woorden zijn het, lege woorden.”
Buurman kijkt bedenkelijk, naar de almaar donker wordende lucht en dan weer naar mij.
“Het zijn alleen maar mensen die zij zelf kennen maar de echt noodlijdenden blijven mijns inziens onbekend- en niet geholpen.” Zeg ik.
“Wat wil jij eraan doen dan?” Vraagt hij.
“Wat kan ik eraan doen?” Zeg ik. “Hoe zou je trouwens die groep onbekenden moeten herkennen? Ik loop daar vaak over na te denken. Ik bedoel: iemand die eenzaam in zijn- of haar huisje zit en niemand meer heeft? Iemand die de deur niet uit kan vanwege een gebrek of handicap. Wie zou zo iemand dan om hulp kunnen bellen? Een instantie? Die hebben ellenlange wachtlijsten. Een buur dan? Die werken meestal of hebben andere dingen te doen. Kinderen? Ach: die hebben het zo druk en wonen meestal erg ver weg. Snap je wat ik bedoel?”
Met gefronste wenkbrauwen kijkt hij mij aan en ik zie dat hij de tijd neemt om na te denken. “Snap je?” Zeg ik. “Die groep kan toch moeilijk schreeuwend de straat op rennen dat zij alleen zitten?”
Ik ga naar boven, maak een bak koffie en ga dit epistel schrijven. Terwijl de melk het kookpunt nadert leun ik, alles nog eens overdenkend, op de vensterbank. Ik zie het regenen en denk poëtisch: “De regen valt als een ragfijn gordijn uit de hemel.”
Beeldspraak natuurlijk, want eigenlijk is het gewoon kutweer.
©Prlwytskovsky.
Buitenaards leven vinden, willen we dat wel?
Vandaag heb ik een documentaire gezien waarin wetenschappers op zoek zijn naar buitenaards leven. Zij zoeken zich suf en alle bekend staande planeten worden besnuffeld, tot zelfs aan de grenzen van ons melkwegstelsel. Een enkeling waagt zich al filosoferend buiten ons melkwegstelsel, maar ondanks de getoonde moeite is elke bewering hypothetisch.
Ik laat mij bijvoorbeeld wijsmaken dat, als de in 1977 gelanceerde Voyager-1 ooit buitenaards leven ontdekt en de signalen hiervan terugzend naar de aarde dat het dan maar liefst 800 miljoen jaar duurt eer ons deze berichtgeving bereikt. Op 15-juni-2012 wordt bekend dat de Voyaer-1ons zonnestelsel gaat verlaten om de interstellaire ruimte binnen te vliegen.
Voor het mogelijk te vinden buitenaardse leven is er weliswaar een gouden plaat aan boord, samengesteld onder leiding van de helaas veel te vroeg overleden Carl Sagan, met fragmenten van muziek van Bach, een beeltenis van een man en een vrouw en de geografische positie van de planeet aarde. Maar dan toch vraag ik mij af of welke levensvorm dan ook, op die afstand, onze berichtgeving ooit kan ontcijferen. Weten zij wie of wat Bach is? Weten zij wat mannetjes en vrouwtjes zijn? De positie van de aarde ja, die zullen zij mogelijk herkennen.
Maar ik zie dit toch anders. Ik ben, vergeleken met Carl Sagan, een simpele ziel in dit ondermaanse maar ik denk er wel het mijne van. Dus laten wij eens gek doen: The sky is not the limit maar we gaan een stuk verder!
Veronderstel nu eens dat er daadwerkelijk leven bestaat, weliswaar een andere levensvorm dan het onze; marsmannetjes voor mijn part. Dus zoeken wij naar leven met de kennis en de wetenschap zoals wij dat hier op aarde kennen en daarbuiten in de ruimte vermoeden te kennen. Is dat niet een beetje een arrogante gedachtegang van de mens?
Ooit schreef ik eens dat als God op zijn computer het spel Simcity speelt, en zijn moeder roept dat hij moet komen eten dan drukt hij op de delete knop, en het spel valt stil; de computer gaat uit en de aarde heeft nooit bestaan. Maar die kant wil ik nu niet op, nee, nu wil ik eens vanuit een andere invalshoek deze zaak bekijken.
Veronderstel nu dat je in je woonkamer zit en de zon schijnt fel naar binnen. Je trekt de lamellen dicht en heb geen enkele wetenschap van hetgeen zich achter de lamellen voltrekt. Als onze dimensie en een mogelijke buitenaardse dimensie nu eens vlak naast elkaar zouden leven? Slechts gescheiden door lamellen? Zou dat mogelijk zijn? Is het dan een simpele kwestie van een gammele lamel opzoeken, als een soort draaideur, die jou doorlaat naar gene zijde?
Ja, hoor ik jullie roepen, aan de rechterkant hangt toch een touwtje waarmee je de lamellen kunt openen? Natuurlijk, maar wie weet dat? Jij en ik ja. Maar weet een buitenaardse levensvorm dat ook? Dus kan een buitenaards wezen dan ook die gouden plaat in de Voyager-1 ontcijferen? Ik betwijfel dit.
Neem nu een huisvlieg, niet al te letterlijk natuurlijk; maar neem een huisvlieg. Die vlieg cirkelt rond in je kamer en wil naar buiten maar alle ramen zijn gesloten. Dus hij blijft brommen. Dan ineens begint de fluitketel te gillen omdat het theewater kookt. Zou die vlieg dan anders reageren? Nee! Hij herkent het geluid niet als iets dat in zijn dimensie thuishoort; en misschien hoort hij het niet eens. En wij mensen zoeken maar in de ruimte naar geluiden of signalen, die daar volgens ons zouden ‘moeten’ voorkomen? Wie weet gillen die buitenaardse wezens zich wel suf naar ons zonder dat wij dat herkennen, zoals de vlieg en de fluitketel; maar op welke manier gillen zij dan?
Ik ben er van overtuigd dat als wij mensen binnen de filosofie van de voornoemde lamellen die de dimensies van ons scheiden, een uitgang weten te vinden dat wij vervolgens niet meer terug kunnen keren; en zeker geen contact kunnen onderhouden met deze wereld. Maar aan de andere kant: welk voordeel zou het ons kunnen bieden? Wie weet wil je wel graag terug naar hier maar is de kans je daartoe ontnomen.
Buitenaards leven ontdekken is heel erg ingewikkeld maar kan misschien zo simpel zijn. Wil je het eigenlijk wel vinden?

©Prlwytskovsky.
_________________________________________________________________________________________________________________________________
Een nieuw ziekenhuis voor Schiedam.
.
Op een gegeven moment heeft het de gemeente Schiedam behaagt om een nieuw en overkoepelend ziekenhuis te laten bouwen. Wel graag bij uitvalswegen zodat de gemeenten Vlaardingen en Maassluis ook hiervan gebruik kunnen maken. Liefst ook in de nabijheid van het openboer vervoer. Ik verslik mij er nu al in. En aldus wordt het plaatje ingevuld, gemodelleerd, omkaderd en gepresenteerd.
Bewoners, die hier al generaties wonen en hun eigen bedrijf runnen, zullen het veld moeten ruimen. Afkoopsommen worden met een karige hand op tafel gesmeten. Als je maar oprot lijkt het credo.
Eindelijk is een kale vlakte zichtbaar en bouwondernemingen leggen beslag op hun terrein en plaatsen hekken en in- en uitritten voor het bouwverkeer. En ja: het ziet er imposant uit. Een heimachine ramt palen in de grond of het een lieve lust is.

Dan slaat het d ge- heide heipalen blijken voor een groot deel gebroken te zijn en daarom is het plaatsen van een fundering hierop hoogst ongewenst. Er vinden onderzoeken plaats, metingen worden verricht en vergaderingen belegd. Het resulteert tot niets.
Maar dan, meer dan een jaar later, is men het met elkaar eens. Er moet opnieuw geheid worden! De reeds opgebouwde torenkraan wordt afgebroken en de heistelling wordt weer aangevoerd en teruggeplaatst. Men begint weer van voren af aan. En nu gaat het wel goed. De torenkraan wordt na het heien teruggeplaatst en men begint een fundering te leggen. Als ingezetene zie ik het project gestaag groeien. Goh, wat ben ik trots om een Schiedammer te zijn.
Ik ga nu een paar stappen verder, naar het moment dat het ziekenhuis operationeel wordt, zoals tegenwoordig iets wordt genoemd dat gewoon in gebruik wordt genomen. Alles ziet er spic en span uit, dat moet ik ze nageven; een beauty is het geworden. Maar dat een roltrap het niet doet (die passagiers van het spoorstation naar beneden naar het ziekenhuis hoort te voeren) is een onvolkomenheid die beslist opgelost gaat worden. Ouderen met hun rollator moeten daar zelf even een oplossing voor vinden. Je kan niet alles hebben.

Maar als alles lijkt opgelost voldoet men ineens niet meer aan de huidige gestelde milieueisen. Er moet drastisch worden verbouwd. Verbouwen? En het is een hagelnieuw gebouw?
Geldschieters trekken wederom hun knip en de eerste verbouwing is een feit. Roltrappen doen het en de bereikbaarheid is optimaal.
Dan vind de mini-ster het nodig te roepen dat dit ziekenhuis niet beslist noodzakelijk is voor deze regio. In Rotterdam zijn immers ziekenhuizen genoeg. Toch? En je zal toch maar in Maassluis wonen en slecht ter been zijn en naar het ziekenhuis moeten?????
Daar heeft hij niets mee te maken! Die eehhhhh … hoe heet‘ie ook alweer … mini-ster.
Wat laten die lui zich toch in de kaart kijken zeg. Eerst je krabbel onder een opdracht zetten om een nieuw ziekenhuis te bouwen, om dan later te verkondigen dat het eigenlijk een niet noodzakelijk gebouw is.
En nu maar afwachten totdat die mini-ster zich met indalende testikels aan de poort van dit ziekenhuis meldt. De dienstdoende slagboommanager richt zich slaperig op en zegt sorry: wij zijn gesloten.
©Prlwytskovsky.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De werkplaatschef.
Midden in de wonderful sixties behoorde ik als knul van 14 tot de schoolgaande jeugd. Ik bezocht een school waar men geduldig probeerde mij de beginselen van auto’s bij te brengen zodat ik later een volwaardige monteur kon worden. Ik ging parttime in een garage werken met daarbij de avondschool, een hele opgave dat wel maar tijd voor een potje straatvoetbal werd altijd wel gevonden, dit voor de broodnodige ontlading.
In die garage liep een werkplaatschef, een chagrijn van-heb-ik-jou-daar en uitgerekend dat chagrijn zou mij even leren hoe je in een handomdraai auto’s repareert. Van hem heb ik dan ook de beginselen geleerd hoe ik mensen de boom in kan krijgen maar dat doet er nu even niet toe. Alles wat verkeerd ging had ik gedaan en alles wat goed ging daar kreeg hij pluimen voor, dat had ik snel door.
Als leerling mocht ik bijvoorbeeld zijn sigaar vasthouden terwijl hij stond te lassen waarbij ik die sigaar per ongeluk op de accutafel in het accuzuur legde en hij rare bekken trok toen hij weer een trekkie wilde nemen. Een rotschop van hem was het gevolg.
En die keer dat hij een Ford-Thunderbird op de brug reed om de uitlaat te lassen, ik moest mee naar boven en in de gaten houden dat de vloerbedekking niet in de fik vloog. Wat een mooie radio zat daarin zeg, kon je heel veel zenders op krijgen en een geluid dat eruit kwam; dat was voor die tijd het summum op autoradio gebied. Ik rook een brandlucht en keek om. Bij de achterbank stond wel erg veel rook en ik schreeuwde naar buiten dat er rook binnenkwam. Hij liet de brug zakken en zo snel kon ik niet uit de auto klimmen of ik had weer een paar rotschoppen ontvangen van hem. Maar ik zou hem krijgen.
Een van mijn eerste gewaagde grappen was om vanaf het acculaadstation twee heel dunne draadjes over het muurtje in de toiletpot te hangen. Nu moest ik als een kat voor een muizenholletje wachten tot hij naar de wc ging.
Eindelijk was het zover en ik sprintte naar het laadstation, op het moment dat ik dacht dat zijn straal de pot raakte drukte ik de draadjes op de beide polen van een 6-volt accu, een soort accu die toen nog in veel auto’s werd gebruikt. Plots hoorde ik een gestommel of er iemand in een te krap pashokje een spijkerbroek staat te passen en zijn evenwicht niet kan houden maar dan ook nog in dit geval gepaard gaande met heel veel gloeiende-gloeiende Godvers en meer van die taal. Met een rood hoofd kwam hij naar buiten en keek briesend van woede om zich heen maar zag niemand. Later vertelde hij tegen een monteur dat hij het ergste vond dat hij zijn zojuist opgestoken sigaar daardoor in de pot had laten vallen, een sigaar die hij net van een klant had gekregen.
Nooit heeft hij geweten wie hem dit geflikt heeft, en dat vond ik destijds wel zo safe.
©Prlwytskovsky.
_________________________________________________________________________________________________________________________________
Maaie, Maaien of Maden?
Maden zijn er in verschillende soorten en verschijningsvormen. Maaie, zoals in de volksmond het kruipende ongedierte wordt genoemd. Zoals bijvoorbeeld bekend zijn de vliegenmaaie, de hol- maaie en ja zelfs grasmaaie. Deze laatste manifesteert zich weliswaar in een menselijke vorm die een beroep uitoefent, waarbij grasmaaie betrekking heeft op het doen van. Maken we er meervoud van dan lezen we ‘grasmaaier’. En dit heeft dan niets meer te maken met het kruipend ongedierte maar met de machine als zodanig, of met het personage dat zich erop bevindt.
Nu we het toch over ongedierte hebben: tijdens mijn wandeling door het park kom ik mijn dood gewaande buurvrouw tegen. Zo lang had ik haar al niet gezien. Vandaar.
Zij blijft staan en praat tegen mij alsof ik een oude bekende ben. Ik mag dan wel ouder zijn en een bekende van haar maar beslist niet in voornoemde samenhang.
“Ik ben verhuist van de derde naar de twaalfde etage.” Kakelt ze. “Uitzicht had ik niet meer door die hoge bomen, snap je, en nu kijk ik over alles heen. Heerlijk, die ruimte.” Kirt ze.
“Neukt dat lekker, zo hoog?” Vraag ik haar in mijn onnozelheid.
“Nah ja, wat is dat nu weer?” Speelt ze de beledigde.
Ondertussen was het hard gaan regenen en ik nam maar heel snel afscheid van haar.
Het water droop van mijn gezicht af en het scheelt niet veel of het stroomt zelfs m’n broekspijpen uit. Totaal verzopen nader ik mijn flat en terstond wordt het droog. Een buurman staat voor de deur te kijken en ziet mij aan komen druipen.
“Regent het?”Vraagt de lul.
“Nee,” zeg ik: “ik ben net even in de vijver gesprongen.”
Lul mompelt nog iets maar ik luister er niet naar want ik wil zo snel mogelijk naar boven.
Heerlijk, zo’n ochtendwandeling, schijnt gezond te zijn; zegt men.
Ja: ik ben goed bezig.

©Prlwytskovsky.
//////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////
Feest in het park.
Zaterdagochtend, acht uur. Ik sta op en kijk naar buiten: het is fris en het regent. Het park ligt er verlaten bij, de bomen en struiken tieren welig onder het genot van deze lente lenteregen. Fris groen kleuren de bomen. Een vogel vliegt voorbij en duikt een boomtop in, naar zijn nest. Ik zet de balkondeur open en zuig mijn longen vol met die heerlijke frisse lucht.
Er komt een auto aanrijden. Mensen met op doodskisten gelijkende boxen op wielen komen eraan gelopen. Op het pleintje in het park zetten ze alles neer. Twee mannen gaan op het bankje zitten en praten met elkaar.
Na een half uur staan zij op en openen de boxen. Allerlei stangen en dekzeilen worden uitgeladen. Tafeltjes en stoeltjes worden aangeleverd. De stangen worden in elkaar gestoken en een frame ontstaat. De dekzeilen worden eroverheen getrokken en een ware partytent verschijnt. Verderop ligt een jeu-de-boule veldje en daar worden ook enkele tentjes opgezet. Het zand op deze veldjes is kleddernat van de regen en enkele mensen proberen met harken en scheppen het zand om te ploegen.
Om twaalf uur is alles gereed en staan de mensen handenwrijvend met elkaar te praten. Bezoekers zijn er niet te zien. Het regent nog steeds.
Vogels zitten verderop in de boomtoppen te wachten tot de rust weerkeert, en zij weer naar hun nest terug durven.
“Vanmiddag krijgen we ook muziek.” Roept een buurman opgewonden. “Leuk, en met diversen hapjes. Kom je ook?”
“Nee.” Zeg ik. “Ik woon er tegenover en dus zit ik op de eerste rang, maar dat hoeft natuurlijk geen voordeel te zijn. En die hapjes? Die mogen ze van mij houden.”
Schouderophalend loopt buurman weg. Ik ga terug naar boven.
De aangeschoffelde perkjes worden met voeten getreden en ik vraag mij af of niemand beseft dat alles wordt platgetrapt? Busjes rijden af en aan, en laten hun sporen na in het vers gemaaide gras. In het kleddernat geregende gras worden drie busjes geparkeerd. Een parkje met smalle voetpaden en dan met busjes eroverheen rijden? Wie geeft daar eigenlijk een vergunning voor af? Mompel ik in mijzelf.
Inmiddels is het één uur geweest en er wordt muziek aangezet. Luide klanken weerkaatsen tegen de flat. Enkele vogels vliegen verschrikt weg. Tafeltjes en stoeltjes staan uitnodigend te wachten, maar bezoekers zijn er niet. Ook jeu-de-boulers worden daar node gemist.
Half drie, en het terrasje zit vol. Nou ja vol. Weliswaar twee bezoekers en een kind; en mensen van het gebeuren.
Een ouder echtpaar loopt er met een wijde boog omheen. Een man en een vrouw die hun hondjes uitlaten blijven even kijken, en lopen dan schouderophalend verder. De muziek is gestopt en een tekenaar tekent een portret van het enige aanwezige kind.
Vier uur. Niets veranderd aan het bezoekers aantal. Speeltoestellen staan er verlaten bij, niemand is op het jeu-de-boule veldje en iemand staat in een microfoon te kwelen op een manier dat je die vent zou willen kelen. Toch een zielige vertoning zo. Pak je boel op en ga weg, ga naar huis; scheer je weg van hier. Opgedonderd!
En of men mijn gebeden verhoord heeft keert om vijf uur het tij en het zingen houdt op. De laatste gasten lopen weg en men begint dingen in busjes te laden. Het is zelfs droog geworden.
Anderhalf uur later is alles opgeruimd en ingepakt. Opmerkelijk is dat het opruimen minder tijd in beslag neemt, in tegenstelling tot het plaatsen dat drie uur duurde.
Het park ligt er weer leeg en verlaten bij. Geen wandelaars of mensen die hun hond uitlaten. Een enkele vogel waagt zich terug en cirkelt angstvallig om zijn nest heen om te zien of de kust veilig is.
Een feest kon ik het vandaag niet noemen, los van het item dat onherkenbaar bleef; om over de toegevoegde waarde maar te zwijgen.
©Prlwytskovsky.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Biologisch voedsel.

Slenterend door de buurtsuper wordt mijn aandacht getrokken door een schap met biologisch voedsel. Vlees, vleeswaren en groenten worden opzichtig, en vooral opdringerig aangeprijsd. Het is wel ietsje duurder dan de gebruikelijke artikelen, maar ja: het is biologisch hè. En juist dat moet de buurtsuperaar doen overhalen tot aankoop. De verleiding niet kunnen weerstaan en dan voor deze keer maar een duo pak biologische tartaartjes in het wagentje gelegd. Gewoon om eens te proberen.
Keurig gebraden zoals te doen gebruikelijk met tartaartjes en het ruikt heerlijk kan ik je vertellen. Biertje opengetrokken en een tartaar uit de pan geplukt. Met een vork was er niet door te komen en dus een vleesmes gepakt. Daarmee snij ik moeiteloos door het tartaartje heen. Helaas zijn mijn tanden minder scherp dan het vleesmes, het tartaartje is echt zo taai als de pest. Smaakloos en taai. Niet te vreten die biologische zooi. Bah! Zonde van mijn €2,67.
En hiermee heb ik dan een brug naar waar ik het eigenlijk over wil hebben. Natuur, milieu en het ingrijpen van de mens in deze; met de daarbij behorende gevolgen.

Kijk: de natuur is tijdloos! Dat zij gezegd; dit in tegenstelling tot de mens. Mensen veranderen, verbeteren en vernieuwen in hun wereld dingen omdat het hun beter uitkomt maar de natuur doet dat niet; die blijft wat het is en verjongd zich alleen maar. Door de jaren heen. Een rozenstruik bijvoorbeeld zal over honderd jaar nog steeds een rozenstruik zijn, maar als de mens ingrijpt zal de kleur veranderen en soms ook de groeivorm. Wie zit daar eigenlijk op te wachten? En waarom ‘moet’ dit ingrijpen?
Als de mens ingrijpt in de natuur gaat dat verkeerd; dat loopt dood. Letterlijk dood! Het is alleen maar te doen om de omzet door de diversiteit te verhogen en te vermeerderen, meer en veel, maar vooral ‘vernieuwend’ is het credo. Big deal. De aarde wordt daardoor verarmt en raakt uitgeput, en door erosie zullen hele percelen verworden tot niets anders dan kale vlaktes waarop niets meer groeit.
Men komt te spreken over biologisch voedsel en vernieuwde teel methodes. Maar jongens: dan heeft er op den duur toch niemand meer wat te vreten als wij op die methodes overgaan. Groenten moeten de grond uitgestampt worden om in de wereld- voedselbehoeftes te voorzien, met alle mogelijke middelen. Biologische groenten echter, worden in veel kleinere hoeveelheden geteeld, onder andere om het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen te gaan. Daardoor is er sprake van een veel lagere opbrengst dan de conventionele methoden, en zal nog niet de helft van de monden gevoed kunnen worden met wat er daadwerkelijk voor de mensheid nodig is. Dus omdat er zoveel mensen zijn moet er ook méér voedsel geproduceerd worden. Leuke paradox, hè?
“Waar maak jij je toch druk over man.” Zegt een knul tegen mij als ik hierover oreer tegen een deelgenoot. “Ik scoor hier wel een ontbijtje en verder zal het mij een worst zijn.”
Deelgenoot en ik kijken elkaar aan en denken er het onze van. Mede daardoor gaat de wereld naar de kloten, knikken wij ons toe. Niet door dit soort gasten, maar eerder door het gebrek aan kennis, en betrokkenheid over- en met onze moeder aarde.
©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
WAT STELEN KIEKEDIEVEN?

Hoe goed zijn Slechtvalken, wat stelen Kiekendieven, welk geluid maakt een Oehoe en is een Paradijsvogel per definitie een mannetje, of zijn er ook nog andere radijsvogels? Domzit ik naar de monitor te staren en stel me zelf deze vragen zonder er eigenlijk een adequaat antwoord op te verwachten.
Natuurlijk kennen veel mensen de site ‘beleefdelente’. Webcams die in nestkastjes de vogelsobserveren kun je er per soort aanklikken. Ik zie dit en denk er het mijne van, duurt mij allemaal te lang.
En toch laat het mij niet los want als ik mijn vaste rondje door het park loop zie ik vogels,veel vogels en van diversen pluimage zelfs. Maar hoe heten die, vraag ik mij af? Denomenclatuur er op naslaan heeft geen enkele zin want dan lees je namen die nog rotter zijnuit te spreken dan mijn eigen naam.
Het tafereel ziet er voor mij niet vredig uit, het lijkt erop dat zij elkaar onheus bejegenen Punt is natuurlijk dat er gepaard dient te worden, en dus moet er een gewillig vrouwtje worden gevonden. Dat andere vogels dit niet in dank afnemen is te merken aan dat zij elkaar letterlijk in de haren vliegen, in hun geval veren; maar het gaat nu even om het voorstellingsvermogen.
Vogels zijn net mensen, en zeker als het op paren aan komt. Laat ik mijn gedachten even voorjullie schetsen. Ik loop door de straat en zie een leuke vrouw, wandelend met haar man op mij afkomen. Als ik vlakbij ben sla ik die vent meteen op z’n bek en zeg dat hij kan opdonderen.
Resultaat bij de vrouw: nul.En zo gaat nog een paar keer eer ik eindelijk een vrouw vind die mijn recalcitrante gedrag naar waarde weet te schatten. Dan kan er eindelijk gepaard worden.Na de paring mag ik nog wel met haar mandje naar de winkels om voedsel voor haar in te slaan maar dan moet ik wegwezen. Opgehoepeld, misschien tot de volgende lente.
De overeenkomst tussen mensen en vogels zijn eieren. Mensen eten eieren en vogels eehh… poepen eieren uit, zeg maar. Als zo’n ei dan is uitgebroed schreeuwt het jong moord en brandt. Pa vogel trekt erop uit en zamelt voedsel in. Wormen moet hij hebben, heel veel wormen. Hij zoekt ze op het grasveld.Hoe ik dat moet doen heb ik als kind geleerd toen ik een verwoed hengelaartje wilde worden.Je steekt een spa in de grond en beweegt die snel heen en weer.
De wormen komen dan boven, die kun je zo pakken. Wormen bijten niet, dit in tegenstelling tot honden die mij bezig zien. Maar we hebben het nu over vogels en wormen. Een beetje worm moet je met het aardappelmesje in stukjes snijden om aan het vishaakje te doen. Julienne snijden heet dat, net zoals het schuin snijden van soepgroente.
Vogels denken er veel simpeler over. Die pakken een hele worm en laten die in het bekje van de boreling zakken. Dat het goed smaakt bewijst het gekrijs naar meer gewormte.Dan volgt de fase van het uitvliegen. Druk oefenen op de rand van het nest in de hoge boom,en dan vliegt de eerste weg.
Een kort traject dit keer want het betreft een testvlucht. Ook zit er in zo’n nest altijd een of andere sufferd die niet durft uit te vliegen, vind ’ie misschien wel eng. Hij springt dan toch van de rand van het nest met een duikvlucht scheert hij recht op het grasveld af. Daar valt hij eerst nog een paar keer op zijn bek om dan uit te vliegen naar verre oorden.
Het nest hangt er uitgewoond en verlaten bij. Het ontluikende bladerdek van de boom zorgt ervoor dat het nest onzichtbaar wordt. Volgend jaar toch eens opletten of ze mij nog herkennen.
©Prlwytskovsky.
_______________________________________________________________________________________________________________________________
De op hol geslagen mens.
Het is weer zover: de krokusjes staan weer in bloei. Bomen lopen uit en krijgen zowaar al kleur. Een vrachtwagen komt eraan gereden en mannen in oranje kleding stappen uit. Zij dragen een schop en een hark, en gaan de grond tussen de struiken te lijf. Een vogel vliegt weg. Een man haalt een stuk zwerfvuil weg; het is een huiskrant waarop de achterpagina een wasmiddel wordt aangeprijsd dat de was nog witter wast dan voorheen.
Alles wordt geschoffeld en aangeharkt. Na een week hard werken ligt het park er als een pronkjuweel bij. Je zou zelf zover kunnen gaan te fantaseren dat je broer konijn ziet met zijn mandje vol alsnog gevonden paaseieren. Huppelen doet hij niet want hij is al aardig aan het uitdijen voor de eerstvolgende kerst. Dan fungeert hijzelf namelijk als feestmaal.
Ook in dit seizoen is de mens bezig met zijn gezondheid. Zowel mannen als vrouwen proberen op hun manier hard te lopen, op speciaal schoeisel en in joggingpakken met kleuren waar je scheel van word. Bij sommige vrouwen zwiebert en zwabbert er van alles in die niets verhullende joggingpakken, en de stappen die zij nemen zijn niet groter dan één schoenlengte. Zwetend en puffend sjokken zij voort; draden met kwijl en snot voor zich uitstotend. Een hond kijkt er minachtend naar.
Een ambulance met blauw zwaailicht siert de zaak op. Mannen in gele outfits bewaken de parkoersen. Want dat hoort er nu eenmaal bij, bij de op hol geslagen mens. Helaas zonder fanfarecorps. We kunnen nu eenmaal niet alles hebben.
’t Schijnt joggen te heten. Je ergens heen spoeden waar je niet wordt verwacht. Zinlozer kan ik het mij haast niet voorstellen. Ze zijn goed bezig met zichzelf. Mij zegt het allemaal niets. Masturberen kun je op dezelfde manier rechtvaardigen, maar daar kun je tenminste comfortabel bij gaan liggen.
Als alles voorbij is loop ik over de verlaten paden in het park. De ambulance is vertrokken, evenals de in het geel gestoken broeders. Platgetrapte krokusbedden en samenklonterende tissues sieren als dank de paden na deze recreatieloop. Over het bruggetje zitten twee oude dames op een bankje angstig om zich heen te kijken. Een schommel beweegt nog langzaam na.
Net als een uur geleden ligt het park er weer verlaten bij en keert de rust weer.
©Prlwytskovsky.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De Hema.
Vroeger toen ik nog een beginnend plaaggeestje was frequenteerde ik wel eens het centraal station in Rotterdam. Rijen met wachtenden stonden er altijd voor de verkoopbalies. Ik zocht mij een nogal nieuw uitziende kaartjesverkoper uit en schaarde mij in de wachtrij. Toen ik aan de beurt was vroeg ik aan de man een retourtje. Waarheen dan, was de tegenvraag. Nou gewoon, hierheen natuurlijk. Maar u zult dan toch eerst ergens heen moeten om dan weer terug te kunnen komen, was zijn verweer. Nee zei ik, wil ik niet. Ik wil hier weg en dan terug naar huis. Er werd in mijn rug gepord dat ik niet zo slap moest ouwehoeren want de achterop komende 300 man wilden ook met de trein mee. Doe dan maar een enkeltje Schiedam, zei ik. Bijna liep de kaartverkoper gillend weg toen een ervaren dame zijn plaats innam en mij het gevraagde kaartje verkocht. En nu weg wezen ja? Siste ze door het doorgeefluik, wij hebben meer te doen. Ja mevrouw, zei ik en zocht mijn trein op.
Maar dat was toen. Tegenwoordig moet je uitkijken met wie je grapjes maakt, er kunnen niet zoveel mensen meer tegen een geintje. Van de week bijvoorbeeld vereerde ik mijn geliefde warenhuis met een bezoek en vergat hierbij natuurlijk niet om een overheerlijke ….. ehhh … ontbijtkoek mee te nemen. Achter in de hoek hangt een bord met daarop: “informatie balie.” Een oudere dame deed zo te zien haar beklag. De baliemedewerkster liet de dame praten om er vervolgens niet naar te luisteren. Toen de vrouw wegliep ging de baliemedewerkster met haar collega in een deuk. Onschuldig als ik ben melde ik mij aan de balie, de medewerkster veegde haar laatste vreugdetraan met haar handen af en kwam mij toe. Of ze mij kon helpen.
Jawel, zei ik, ik wil graag informatie hebben. Het bleef even stil bij haar. Waarover, vroeg ze? Nou gewoon, informatie zoals hierboven op dat bord staat. Dus informeer mij maar.
Maar dan moet het toch ergens over gaan, legde zij mij uit.
Dat staat er niet bij geschreven, zei ik. Maar wat voor informatie heb je zoal?
Ohw nou van alles, zei ze, maar als ik niet weet waarover u geïnformeerd wilt worden dan kan ik u niet helpen.
Dat vind ik nu zo jammer hè, ik wil serieus geïnformeerd worden, over van alles en u weigert gewoon om mij van dienst te zijn. Heeft u hier ook een meldpunt voor klachten?
Nou ja meneer, maar als u zich zo graag wil beklagen dan is het hier om de hoek.
Ik draaide mij om en liep de hoek om naar buiten, naar de parkeergarage.
Arm kind dacht ik, die doet nu hoogstwaarschijnlijk haar beklag bij haar chef, terwijl er helemaal geen klacht binnenkomt. Hoe zou zij zich daar uit redden?
Moet ze maar geen oudere vrouwen achter hun rug uitlachen.
©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Waarheid of droom?
Langzaam, heel langzaam voel je de dekens van je af glijden. Ergens in de verte merk je het maar je kunt niet reageren. Moeizaam wil je terug keren uit je diepe slaap. Je wilt de dekens pakken en ze terugtrekken maar je armen gehoorzamen niet.
Je hebt het idee dat er iemand naast je bed staat, iemand die de dekens van jou wegtrekt. Vechtend hiertegen probeer je in beweging te komen maar alles is verlamd, je lichaam registreert wel maar je krijgt het niet in beweging. Schreeuwen wil je, slaan met je armen of schoppen maar je ledematen geven geen gevolg aan je gedachten.
Traag gaan je ogen open, je ziet de contouren van de gordijnen. Het gevoel van ‘dat-iemand-naast-je-bed-staat’ blijft. Dan kun jij je ineens wel bewegen en je slaat om je heen, je schopt, je schreeuwt; je zit rechtop en kijk slaperig om je heen. Er is niets, alleen stilte en donker; de nacht regeert.
Je bent drijfnat van het zweet. Je gaat je bed uit en droogt je af. Je loopt naar de koelkast en neemt een paar slokken melk. Tien over drie is het, in de nacht. Bloot sta je voor het raam en je kijkt naar de sterrenhemel. Een dunne sikkel van de maan is aan de horizon zichtbaar, en enkele onbekende sterrengroepen. Alle buren liggen op bed, te oordelen naar dat er nergens licht brandt.
Er loopt een rilling door je heen, is dat de afkoeling of ……? Je gaat je bed weer in; het voelt nog warm aan. Je trekt de dekens tot aan je oren over je heen en drukt je gezicht in het kussen. De slaap overmant je en je bent weer terug in dromenland.
Weer merk je dat de dekens van je worden weggetrokken. Je wilt de dekens pakken maar het lukt je weer niet. Na enkele pogingen sla je eindelijk je armen uit om de dekens te pakken maar die blijken tot aan je oren over je heen te liggen. Waarom dan dat gevoel? Waarom heb je het dan koud? Waarom dan die rillingen?
De wekker ratelt, je tikt hem af en valt terug in slaap. Tien minuten later loopt de wekker weer af. Kwart voor zeven is het en je moet er nodig uit. Scheren, douchen, eten en naar je werk. Slaperig en doodmoe sta je voor de spiegel en je vraagt je af wat er zich de afgelopen nacht heeft afgespeeld.
Vragen, vragen, en ze blijven onbeantwoord zoals ook die dromen ongrijpbaar blijven.
Vreemd, maar je herinnert je er niets van. Later op de dag ja, dan komt het beeld langzaam terug. De droom leek zo echt, maar waarom? Waardoor droom je zulke dromen? Waarom is het ongrijpbaar? Staat er wel iemand naast je bed? Wie zou dat moeten zijn? Waarom? Vragen, vragen, en ze blijven onbeantwoord zoals ook die dromen ongrijpbaar blijven.
Waarom ben je zo bijterig, zo kort aangebonden, vraagt je omgeving. Als je het wist dan nog zou je het niet vertellen, want wie zou zoiets serieus nemen?
Alleen ik heb hier last van, toch?
prlwytskovsky©
Marja.
Hand in hand liepen wij door het laantje. Aan de linkerkant waren bosjes met daarachter een vijver en aan de rechterkant de Schiedamse poldervaart. Voorheen een vaart die van de rivier de Maas via de vijfsluizen naar de Schie loopt maar dat tegenwoordig een stilstaand water is. Net voor de vijfsluizen stond nog het gebouw van het stoomgemaal dat het waterpeil in de polders moest regelen.


Het was een lome zomerse dag in 1965, zij liep in haar wijde jurk naast mij en hield mijn hand vast. Het was voor het eerst dat wij zo liepen want wij kenden elkaar nog maar net. Tijdens het lopen keek ik stiekem naar haar en gluurde naar het profiel van haar gezicht en naar haar borstjes die zachtjes wiegden op de maat van haar parmantige pasjes.

Het paadje maakte een grote lus en in die lus was destijds een roeibotenverhuur gevestigd. Ik huurde een roeibootje en peddelde met haar de vaart op. Het wateroppervlak zag er gladgestreken uit en de zon brandde aan de hemel; ik liet het bootje rustig dobberen. Languit lag zij daar, met haar handen op haar buik gevouwen en haar ogen gesloten. Wat was ze mooi met haar ravenzwarte haar, met haar roomblanke huid en haar ranke verschijning. Ze opende haar ogen in spleetjes en vroeg waarom ik niet verder roeide. Dat maakt herrie zei ik, dan maak ik je misschien wakker. Ze glimlachte en sloot haar ogen weer.

Één uur maar, kon je dat bootje huren dus moest ik terugroeien naar het eilandje van de botenverhuur. Met moeite werd zij wakker en ik hielp haar uit het bootje de kant op. Op het terras van de botenverhuur dronken wij een glaasje sinas. Zij praatte honderduit en lachte zo mooi en vooral aantrekkelijk. Zij keek mij aan met haar donkerblauwe ogen, Godsamme wat was ik verliefd aan het worden.

Aan het einde van de middag bracht ik haar naar huis en ik mocht binnenkomen. Samen zaten wij aan tafel en zij vertelde haar familie over onze middag. Na Peyton-Place moest ik naar huis, zei ze. Ik keek haar aan, hoorde haar praten en zag haar bewegen; als ze lachte dan kirde ze zelfs. In de gang kreeg ik mijn eerste welgemeende knuffel en ik hield haar stevig vast. Wat had ik haar graag in mijn zak gestoken en meegenomen in mijn leven maar het lot besliste anders over ons.
Ik sloot mijn ogen en droomde terug naar onze jeugd, naar ons bootjes avontuur op die zomerse dag in 1965. Ik zag haar weer liggen in dat bootje, met haar handen op haar buik gevouwen.

Marja, wat heb je mij een mooie herinnering nagelaten.
©Prlwytskovsky.
****************************************************************************************************************
Prlwyts’s kerstverhaal ….
Zaterdagavond is het: kerstavond 2011. Het is zeven uur in de avond en ik herinner mij dat ik nog naar de brievenbus moet gaan voor eventuele post van ‘verre’ familieleden. Ik trek mijn jas en slippers aan en loop de trappen af. Automatisch tel ik de treden en mompel in mijzelf dat ik nu op de 7e etage ben. Ik tel verder en ben al op de tweede.
Chagrijnig knarsetandend tegen de niet aanwezige medebewoners over de rommel die zij achterlaten op de overlopen en doe enkele verwensingen aan hun adres.
Op de begane grond openen de automatische schuifdeuren zich voor mij en ik loop naar de brievenbus. In mijn ooghoeken zie ik iemand op het bankje bij de uitgang zitten. Hij geeft mij een hoofdknik maar reageert verder niet.

Er ligt niets in de bus en ik loop in mijzelf te mopperen dat ze zelfs hun lievelings oompje vergeten. De man kijkt mij nu aan en ik herken hem: het is de buurman van verderop de galerij.

“Wat zit u hier te kijken?” Vraag ik hem.
“Ja ach,” zegt hij: “eigenlijk zit ik nergens op te wachten. Boven is het ook niks en hier zie ik tenminste nog wat bewegen.”
“Ik herken het.” Zeg ik hem. “Op twee na is mijn hele familie overleden en uitgerekend deze twee hebben nog niets van zich laten horen.”
“Man hou op.” Zegt buurman, en ineens veert hij op. “Mijn kind laat helemaal niets horen, niet één telefoontje kan er vanaf. Daar zit ik dan, in mijn eentje; met de kerstdagen.
Klotezooi!”
Hij draait zijn hoofd naar buiten en zwaait naar een voorbijganger. Ik schat hem op een jaar begin tachtig.
“Ga effe mee naar boven dan.” Nodig ik hem uit. “Drinken we een borreltje, dat is beter dan dat u hier zit te verkleumen.”
Wantrouwend kijkt hij mij aan en staat dan op. Er komt een lach op zijn gezicht en hij loopt achter mij aan de lift in. In het licht van de lift zie ik zijn gezicht beter. Vochtige en licht trillende ogen kijken mij aan.
Ik zet hem in de hoek neer, bij het raam, en schenk een koude borrel voor ons in.
“Proost!” Zegt hij, en neemt lachend een ferme slok. Het lijkt wel of hij tot leven komt want zijn ogen glinsteren en hij kijkt rond. Hij staat op en loopt langs mijn tekeningen, bekijkt mijn bloeiende lidcactus en zegt dan: “ik wist niet dat jij dat kon?”

Wij spreken nog wat over mijn schrijfsels en poëzie, en ik heb er een leesfan bij gevonden.
Ik zet wat te knabbelen neer en schenk nog een keer bij. Hij begint te vertellen over zijn leven en zijn kind. Over zijn vrouw die veel te vroeg gestorven is, achtenzeventig was ze; en dat hij haar nog elke dag mist en er zo alleen geen donder meer aan is. Hij pakt zijn zakdoek en veegt langs zijn ogen, en snuit toeterend zijn neus.

Om middernacht wensen wij elkaar prettige kerstdagen toe en hij zegt naar huis te gaan maar eigenlijk ook best hier te willen blijven.
“Man,” zegt hij: “ik heb een heerlijke avond gehad bij je. Dankjewel daarvoor.”
Op de galerij draait hij zich nog een keer om en zwaait lachend naar mij.
Ik giet nog een borrel naar binnen en bedenk dat ik sinds jaren weer dat echte kerstgevoel heb.

©Prlwytskovsky.
****************************************************************************************************************
Kerstboom en een vriendin, hoe gaat dat samen:
De huwelijkse staat is een verbintenis die tij en ontij kan weerstaan. Vertel mij wat. Maar toch is er iets dat een huiselijke samenleving in korte tijd op zijn kop kan zetten, namelijk: het optuigen van de kerstboom.
“Kijk, hier hebben ze mooie bomen Peet. Welke zullen we nemen?”
“Die groene daar.” Zeg ik nonchalant wijzend naar een stapel kerstbomen.

“Nee oen, hier, die staan al klaar. Weet je, deze nemen wij.” En zij vraagt de verkoper om die te pakken.
“Die is toch veel te groot voor ons autootje? Of deze, die is precies goed.” Attendeer ik haar op een kleiner en compacter formaat.
“Welnee, het past best.” Zegt ze en rekent de boom af; een Godsvermogen
De achterbank wordt neergeklapt, de boom via de achterkant doorschuiven tot aan het dashboard, vriendin op de achterbank naast de boom en ik pas nog maar net achter het stuur. Met de achterklep geopend waaruit nog anderhalve meter boom steekt, een rechterspiegel die niet te zien is en de binnenspiegel is verborgen achter een dennentak. Mijn gemopper wordt uitgelegd als dat ik niet gezellig meewerk.

Thuisgekomen volgen de zelfde handelingen maar dan in omgekeerde volgorde, opvallend nu is dat de takken tegendraads achter alle panelen blijven haken en ik gesommeerd word om vooral voorzichtig te doen en niet zo te schelden.
Boom ligt op het balkon en ik op de bank, met een biertje. Tenminste, dat dacht ik.
“Als jij nu even de boom op maat zaagt en in de standaard zet, dan maak ik even snel wat eten.” Vriendin glundert er bij alsof zij zojuist moeder is geworden van een zesling.
Ik zet de boom neer op de plek die zij mij heeft aangewezen, trots neem ik afstand en bekijk mijn huisvlijt. De top moest er af en ook een stuk van de onderkant zodat de boom nu het formaat heeft van een kleinere boom zoals ik die bij de bomenhandel zag en aanwees. Maar dit onderwerp is onbespreekbaar met een vrouw.
Haar logica, hè.
De volgende dag:
“Scheef.” Hoor ik achter mij.
“Hoezo scheef? Wat mankeert er aan?” Mopper ik.
“Hij moet meer naar rechts, zie je dat niet?”
“Naar rechts?”
“Ja kijk” … en zij houd de boom in de positie die volgens haar ‘recht’ is.
“Dan draai ik hem wel een kwart slag, staat ’ie voor het oog recht of ik doe een touwtje vanaf deze tak naar een spijker in de muur.” Tja, ik denk nu eenmaal graag in oplossingen.
“Nee man, ik wil geen touwtje naar de muur, is toch geen gezicht. Je kunt die standaard toch wel verstellen?”
“Weet ik lieverd, maar die boom is zo krom als een hoepel dus als ik hem volgens jou ‘recht’ zet, dan staat de stam in de standaard zo scheef als de pest en ….”
“Ppffff … laat maar, het hoeft al niet meer. Help mij nu even met de lichtjes, ja?”
“Maar dat zou jij toch doen? Ik zou die boom klaarzetten en jij deed de versiering, toch?”
“Hier, hou je kop nou effe en hou deze lichtsnoer vast, dan drapeer ik de lichtjes over deze takken.” Blaft vriendin mij toe.
Na de tweede snoer met lichtjes in de boom gehangen te hebben staat zij bedenkelijk te kijken, en niet veel later … “nee, het zit niet naar me zin. De lichtjes halen het niet van tak tot tak, geen gezicht. Deze snoer moet los en dan moet hij via hier en dan daarheen. Die takken zitten allemaal te ver uiteen en ….. ”
“Had nou maar die boom genomen die ik je aanwees, dat was een rechte met takken dicht opeen.”
“Hou je nou een keer op met dat gezeur over die kutboom? Doe nou eens gezellig.”
“Nee, grlmpfff … vijf keer die teringlichies eruit en er weer in, en dan mot ik rustig blijven?”

Woest smijt zij de lichtsnoer neer en loopt naar de keuken. Op een dergelijk moment kan het handiger zijn om het slagveld te verlaten, schijnt zij te denken.
De andere dag staat er een boom die er zijn mag. Van onze buurvrouw hoorde ik dat zij op de koffie was geweest en haar kat had meegebracht, doet zij altijd. Kat sprong van de bank middenin de kerstboom, die prompt omviel. Buurvrouw had daarbij geholpen om de zaak weer op te tuigen.

“Wij kregen de boom niet meer recht dus heeft je vrouw een touwtje van de boom naar een spijkertje in de muur gespannen, et voila ….”
Trots op haar mooie boom komt vriendin naast mij zitten.
“Wat zullen wij met kerst eten?“ Vraagt zij.
“Mwah, doe maar een prakkie zuurkool.”

Zeg ik, en neem een ferme slok van mijn bier.

De voordeur knalt dicht. Ik haat kerstbomen.

©Prlwytskovsky.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
Planners: een vak apart.
Planners zijn mensen die ogenschijnlijk alleen in de telefoon praten, de enige ondersteuning hierin is hun andere hand onder het hoofd. Die hand wekt de illusie dat de toehoorder constant de verschrikkelijkste dingen krijgt toegesproken waarbij het hoofd ondersteunt dient te worden. Soms hangt aan beide oren een telefoonhoorn waarbij de planner zich als doorvoerstekker laat gebruiken, letterlijk het ene oor in en het andere oor uit; als je daarbij ook nog iets tegen ze zegt stemt hun antwoord zelden tot nadenken. Het zijn in feite klonen van een manager die ik in een ander verhaal al eens heb beschreven. Planners hebben echter te weinig tijd om zich de rare gewoontes van hun leidinggevende managers aan te meten. Één duidelijke afwijking valt direct op: alles kost geld! Wil je door hun iets laten uitvoeren dan krijg je prompt een rekening gepresenteerd.

Mijn angst zit hierin dat als ik hun goedemiddag wens zij ogenblikkelijk hun digitale zakrekenmachientje pakken om al mompelend wat toetsen in te drukken en mij breed glimlachend vertellen wat deze wens mij kost.
“Hallo jongens.”
“Oh, hallo,” tik-tik-tik “da's dan € 2,75. Spaar je zegeltjes?”
Verbazingwekkend is hoe alles gewoon doorgaat, in ogenschouw genomen dat als je ze nodig hebt, ze er niet zijn.
Ik moet dit eigenlijk objectiever weergeven
Planner, een bijna niet te definiëren roeping. Ze zitten tussen wal en schip, tussen niets en afwezig.

Een bezoek aan hun afdeling leert dat er zelfs twee zitten, ze planten zich ongemerkt voort. Je kunt het vergelijken met amoeben: hoe meer je er op in hakt hoe meer er komen. In tegenstelling tot amoeben gaan planners nooit meer weg. Niet dat ik iets tegen ze heb hoor want het zal wel weer over gaan denk ik, maar dat hoeft nog geen voordeel te zijn.

Af en toe is er dan echt eentje weg, onder het mom van factureren zit hij naast een mooie
Secretaresse, verscholen achter een stapel formulieren zonder acht te slaan op hetgeen naast hem zit. Al zal hij, alert als hij hierop is, niet schromen om als de situatie het toelaat een snelle blik te werpen in het decolleté van de dame in kwestie. Een enkeling verdenk ik er zelfs van z'n pennenbakje expres op de grond te gooien om zodoende een excuus te hebben om de grond af te struinen en met een snelle geroutineerde blik onder het bureau aan de overkant na te gaan of er niet een bevallig benenpaar is waar te nemen.

Planners zijn de belichaming van de ondergang van onze wereld en daarmee bedoel ik dingen als je helemaal in het leer steken om je vervolgens op een motor uit de voeten te maken of met een geproportioneerd lichaam in een te klein autootje plaatsnemen; persen is een beter woord. Op dit punt beginnen ook planners met het suggereren van snelheid. Het zijn allemaal perversiteiten en ter compensatie na een dagje kantoor zijn dit de broodnodige ontladingen van de geest; het resulteert in geestverruimende hallucinaties. Zij zijn goed bezig met zichzelf. Het zegt mij niets, onder deze noemer wordt mij een beetje teveel gerechtvaardigd.
Masturberen kun je op de zelfde manier rechtvaardigen maar daar kun je tenminste comfortabel bij gaan liggen.

©Prlwytskovsky.
??????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????
Dan is het donker-3, Eenzaamheid.
“Wahahahaaaaaaaa …… nou, als het ooit zover met mij komt dan geef je me maar een spuitje.” De man spreekt deze woorden breed gebarend en smalend uit, en steekt nog een sigaret op. Toehoorders verzamelen zich gretig om hem heen en luisteren aandachtig en meelevend. Trots en grootmoedig verteld hij zijn verhaal. Hij is opgegeven en wil zich laten inslapen.
Zijn vrouw kijkt weemoedig toe en knikt gelaten.
Ik begrijp dat de man in kwestie zijn lot niet wil dragen en daaraan wil ontsnappen door zich een spuitje te laten geven. Moedig, dat wel; vanuit zijn standpunt bezien.
Maar als die man zijn spuitje krijgt en het leven verlaat? Dan is voor hem de kous daarmee af! Toch? Zijn omgeving juicht hem ondertussen moed en lef toe; een kranige man dat hij dit aandurft.
Zijn vrouw kijkt weemoedig toe en hoort de gesproken woorden lankmoedig aan.
Familie en vrienden, gekleed in gepaste zwarte kledij, met strik of met diep uitgesneden decolleté wensen de vrouw het allerbeste. Zij neemt de wensen in ontvangst en gezamenlijk lachen zij verplicht.
De vrouw komt thuis en er is geen mens die haar begroet. Het huis is leeg en koud, en donker. Zij gaat op haar stoel zitten en kijkt naar de lege plek naast haar. Een lege plek die nooit meer opgevuld zal worden. Tranen wellen in haar op. Zij praat, maar niemand geeft antwoord. Bloemstukken staan haar emotioneel in de weg maar zijn te mooi om nu al weg te gooien, en eigenlijk te groot om ergens neer te zetten. De kaartjes aan de bloemstukken wensen haar al het wenselijke en hartelijks, maar er is niemand die haar antwoorden geeft. Antwoorden op haar vragen, antwoorden op haar eenzaamheid; of troostende woorden.

Maar het leven gaat door en de vrouw blijft in alle eenzaamheid achter. Een ieder pakt de draad weer op; de vrouw ook maar dan op haar eigen manier. Zij bestiert een leeg huis met lege stoelen, met lege asbakken en een leeg, en vooral koud bed. Een telefoon die nog maar zelden gaat. Soms drukt zij op haar eigen deurbel, om te kijken of die het nog wel doet.
Haar man was een held, dat hij dat zo maar durfde om zich een spuitje te laten geven. Maar zij dan? Niemand kijkt er nog naar haar om.
Haar verdriet vermanend zit zij op haar balkon, en steekt een sigaret op. Gewoontegetrouw staat er een stoel naast haar maar die blijft leeg; een asbak staat er tussenin. Zij veegt een traan weg en geeft een aai aan haar hond. De enige vriend die zij nog heeft.


Zij staat op en gaat op een stoel staan, en laat zich voorover vallen.

Dan is het donker.
©Prlwytskovsky.
****************************************************************************************************************
Sinterklaas 2011.
Nog een paar nachtjes slapen en dan komt hij weer,
die, met die schimmel tussen zijn benen.
En met zijn Pieten
uitgedost in schele kleuren;
brengen zij de kleintjes aan het zeuren.
Met de Sint op de stoep,
zit je schoen snel vol snoep.
Maar zit Sint op het dak
en heeft ‘ie een nat pak
door de regen?
Zing dan, vol goeden moed
en wees blij met wat je hebt gekregen.
Een wortel in je schoen
moet je niet meer doen;
dat is zo tweeduizendtien
Wees blij als je schoen er nog staat,
en wat zit erin? Dat zul je morgen wel zien.
Sint slikt alles voor zoete koek
en smijt gewoon wat lekkers in deen of danderoek.
En hou maar op met zingen
want Sint sluit nu zijn boek.

©Prlwytskovsky.
#######################################################################################
****************************************************************************************************************


Baby penguin meeting a baby dolphin

A firefighter giving a kitten oxygen

A turtle the size of a grape

This baby owl......

An embarrassed walrus

A cat with a permanent top hat

A pug with pug slippers

An otter showing you its baby

A baby hedgehog taking a bubble bath
Wie is Prlwytskovsky?
Op 26 december 1947 ben ik als Peter geboren in Schiedam in de Potgieterstraat, een straat die ik in een eerder verhaal al eens heb aangehaald.
Na mijn eerste vier levensjaren in Schiedam-west beleefd te hebben verhuisden wij in 1952 naar de wijk Nieuwland die schofferend ‘de hongerput’ werd genoemd.
Na de lagere school ging ik naar de LTS (Technische School) en leerde daar voor automonteur. Als negentien jarige ging ik in militaire dienst bij de huzaren van Boreel, bij het 102e verkenningsbataljon dat is gelegerd in ’t Harde. Bij de huzaren haalde ik mijn grote rijbewijs en na mijn dienstijd ben ik niet alleen op de vrachtwagen gaan rijden maar ook getrouwd met mijn eerste vrouw Ria.


Vervolgens ben ik bij de glasrecycling Nederland gaan rijden en na veertien jaar op de vrachtauto gereden te hebben wilde ik wel iets anders. Mijn werkgever bood mij een plek aan in de productie/fabriek van onze glasrecycling. In deze tijd behaalde ik mijn Vapro-A en werd bevorderd tot een echte operator. Cursussen over omgaan met mensen en veiligheid volgde ik, en mijn muur begon aardig vol te hangen met certificaten.
Jaren daarna wilde mijn werkgever mij als procesbeschrijver en interne auditor voor ISO 9001 (kwaliteit) en ISO 14001 (milieu) en plaatste mij vervolgens achter een bureau op kantoor. Dus ging ik weer studeren en behaalde meerdere certificaten bij het NEN, het NEderlands Normerings instituut. Nu hing mijn muur pas echt vol. En dat na mijn 55e jaar. Goed hè?

Op afdeling logistiek zocht men een invalkracht voor het geval de eigenlijke planner met vakantie ging en niemand die plaats kon innemen. Ook nu keek men weer massaal naar mij. Ligt dat soms aan mijn gezicht? Deze taak maakte ik mij ook eigen en zorgde er (mede) voor dat al ons gerecyclde glas door heel Europa, met wegvervoer of over water, bij de klanten terecht kwam.

Ondertussen trouwde ik mijn tweede vrouw Sonja, maar ook met haar scheiden onze wegen.
In 1991 kocht ik mijn eerste computer en leerde mijzelf de werking aan; ook de beginselen van het programmeren. Ik repareerde zelf mijn computer en die van mensen in mijn omgeving. Ook gaf ik in mijn schaarse vrije tijd mensen les in het gebruik van hun pc. Ondertussen een hoop mensenkennis rijker geworden ging ik een dagboek bijhouden over mijn belevenissen. Over mensen die mij kunstjes hadden geflikt of dingen die mij roerde. Met die invalshoek plaatste ik mij in mijn glazen torentje en keek uit over de steden, over de mens en schreef er mijn hekeldichten over. Dat laatste doe ik trouwens nog steeds.

Als ik internet ontdek met daarbij een site waar ik mijn verhalen op kan publiceren, is dat niet meteen een succes. Ik kreeg erg veel commentaar dat ik de mens niet in zijn waarde liet en mij veel te cynisch uitliet over situaties en mensen. Mijn schrijfstijl veranderde ik door meer emotie toe te voegen en minder cynisme, maar vooral herkenbare onderwerpen sneed ik aan. Nu pas werden mijn verhalen gelezen en kreeg ik leuke en goede recensies.
En verder, tja, verder kweek ik lidcactussen en krijg ze elk jaar in volle bloei. Koken doe ik ook graag, Hollandse kost vooral.


In een zijkamertje staat een modelspoorbaan en daar ben ik op herfstachtige dagen te vinden.
Klaverjassen mag ik ook graag doen, op z’n Rotterdams dan, hè?

De huwelijkse staat is: alleen. Aan mijn voordeur hangt een bordje met daarop “Gratis af te halen: monster met waarde.”

Dan kom ik op een punt dat ik alles bij elkaar al 47 jaar aan het werk ben. In de begin jaren veel zwaar werk gehad met erg lange werkweken. Maar het eind was in zicht want eind 2009 diende zich de mogelijkheid van een vervroegde uittreding aan. Meteen de werkgever een hand gegeven et voila: de vrijheid tegemoet.

Tegenwoordig vraag ik mij wel eens af waar ik ooit de tijd vandaan haalde om te gaan werken.
©Prlwytskovsky.
hhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhh
Aanstellerij.
Je suis malade, ohw merde: je suis malade.
De snot druipt op me toetsenbord waardoor de toetsen plakkerig en weerbarstig worden, zij weigeren vervolgens elke dienst. Op het beeldscherm zitten druipsporen waardoor het zicht beperkt wordt. Ik heb zogezegd een licht griepje. Een bezoek aan de plaatselijke apotheek bood mij ook niet het beoogde soelaas want daar tipte men mij om te gaan stomen, dat zou de kanalen wel openmaken; veel aspirines en vooral erg vroeg naar bed was het advies.

Totaal ontheemd breng ik de dag door.
Ik wil nog even terug naar de apotheek om kond te doen van mijn bevindingen bij onze pillendraaier. Als je ziet wat er achter de balie rondloopt aan vrouw dan zou een beetje man nog zieker worden dan hij al is. Binnen mijn kundigheid van terminologie druk ik dat uit als een stel ouwe vrijsters die beslist alle moeite doen om bij mannen totaal niet in de smaak te vallen en dat lukt hun heel erg goed. Apothekerinnetjes, een aparte soort is dat. Zij doen mij denken aan Twiki het robotje van Buck Rogers dat hem met dat houterige waggelgangetje achter zijn reet aanliep.
Het begint al als je aan de beurt bent en naar de balie loopt. Ik flikker m’n nummertje neer en zeg wat ik nodig denk te hebben tegen een waarschijnlijk niet bestaand persoon want er reageert er niet één. Nadat geruime tijd waggelt er dan toch eentje weg, mij in het ongewisse achterlatend bij de lege balie. Degene die mij helpt wil ik met een korte omschrijving een beetje zichtbaar maken om de lezers een indruk te geven wat hier zoal rond waggelt. Haar coiffure zit volgens het aloude beproefde recept van model bloempot waarbij het lijkt of elk uitstekend haardeeltje ruw en met een botte schaar is verwijderd, het resterende haar hangt los zonder enige vorm van wat voor model dan ook. Charmant lopen hebben ze helemaal nooit van gehoord want een Afrikaanse vrouw met een bos hout op haar hoofd beweegt zich waarachtig nog charmanter.
Doorgaans denk ik iets genuanceerder over vrouwen maar ik ben ziek en reageer daardoor wat impulsief. Net als ik in gedachten mijn gal spuw komt Twiki er weer aan, en zij legt de medicijnen op de balie. Terwijl ze iets tegen de monitor zegt, drukt ze met haar andere hand op de nummertjesknop voor de volgende, hierbij mij de indruk gevend dat ik klaar ben en kan gaan. Dat deed ik dus, snel gris ik mijn zakje van de balie en loop de tent uit zonder iets te zeggen want dat schijnt hier zo te horen.
Met mijn vervoermiddel scheur ik de hoek om en zie een buurvrouw bij de bushalte staan. Vlak voor haar stop ik en vraag of ze mee wil rijden. Nou maar wat graag. Zegt ze.
Eenmaal op weg vraagt ze of ik verkouden ben. Hoe zij daar nou weer bij komt.
“Mwah beetje snotterig”. Kwijlde ik.
“Dan moet je even naar de apotheek gaan want daar hebben ze ……”. Ik geef volgas en stop even later bruusk voor de deur.
“Rij jij altijd zo imbecielig”? Vraagt ze.
“Nee buuf, ben allergisch voor het woord apotheek.”
Als zij naar binnen loopt kijk ik haar na en het moet gezegd: deze buurvrouw kan bewegen zeg …… gohhhhh, daar kunnen die apothekerinnetjes een paar puntjes aan zuigen.

©Prlwytskovsky.
???????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????
Hallo dan, even een tussendoortje, zomaar voor de lol.
Druk wel even op het knopje, op die oversteek paal? Seeeerrrrrrrug leuk.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Eekhoorntjesbrood.
Hebben jullie dat ook wel eens …… dat je zomaar ineens terugdenkt aan vroeger? Aan je kindertijd? Ik wel! Ik dacht bijvoorbeeld ineens terug aan de begin 50’er jaren, dat ik bij mijn oom Piet en tante Katrien zat en verhalen aan hoorde over Rotterdam van voor de oorlog. En die ome, die kon vertellen joh ….
Ome Piet met zijn broer Louie en zwager Jan zaten dan bij elkaar rondom de snorrende kolenhaard en verhaalden naar hartenlust over hun jeugd, over hun avonturen in de straten van Rotterdam, vlak achter de Coolsingel; aan het eind van de Hoogstraat. Tante Katrien zat naast de kachel met een koffiemolen tussen haar knieën geklemd; al zwengelend maalde zij de koffiebonen. Als zij klaar was dan mocht ik altijd het bakje leegkiepen. Maar na de koffie moest ik naar bed. Dan mocht in het bed van oom en tante liggen. Destijds noemde zij dat een hemelbed maar als kind vond ik het maar niks.
Ome Jan was kapitein op de binnenvaart, op de “Prins Alexander” en hij vertelde mij hoe ik een schip op zijn reis kon volgen door in de kranten de scheepvaartberichten te lezen en uit te pluizen. Wat was ik onder de indruk van die mensen, en hoe nieuwsgierig werd ik gemaakt door hun vertelsels.
Mijn oom Piet kon niet alleen vertellen maar ook schrijven dat het een lieve lust was. Ik heb nog aanzichtkaarten die door hem zijn geschreven waarop in een paar woorden een heel verhaal wordt verteld. Zijn manier van schrijven was er een van “hou er nooit meer mee op maar please … vertel verder…..”
Één verhaal is mij duidelijk bijgebleven, over een buurtgenootje van ome Piet. Samen speelden zij in de 20’er jaren in de straten van Rotterdam, onder het spoorviaduct aan het eind van de hoogstraat. Oom Piet en Leo deelden ziel en zaligheid samen. Vreugde en verdriet deelden zij als straatvriendjes, zoals dat in die tijd gebruikelijk was. Totdat de oorlog kwam, dan liep het totaal verkeerd af. Rotterdam werd gebombardeerd en het centrum, waar mijn ome Piet woonde werd plat gegooid. Het contact met Leo was abrupt verbroken en hij zag hem nooit meer terug.
Toen ik opgroeide werd mij duidelijk wie Leo was. Nooit had ik Leo gehoord of gezien maar Leo, als naam, had ondertussen een punt gezet in mijn bestaan; zoals ome Piet ook een onuitwisbare indruk op mij heeft achtergelaten. De woonwijk van oom en tante is op dit moment verpauperd en de figuren die er rondlopen lijken onder invloed te verkeren van een overdosis Boletus-edulis. Eekhoorntjesbrood of in begrijpelijke taal: eetbare paddo’s. Mijn herinnering kreeg bij het zien hiervan een koude douche en ik stond weer met beide benen op de grond.
In het jaar des Heren 2006, spoor ik Leo op via internet. Ik vind hem en zie verschillende bestanden aan mij voorbij flitsen. Eentje blijft mijn aandacht vasthouden: My Yiddische mama.
Leo Fuld zingt het als of hij het vandaag voor mij zingt. Ik beluister zijn gezang en zie mijn ooms weer rondom de haard zitten en vertellen.
Oom Piet, Leo Fuld, those good old days. Kon ik die tijd maar terug draaien.
©Prlwytskovsky.
Donker-2
Een straat, met aan het einde haaks daarop een rivier. Aan de ene kant staan oude vervallen, en soms dichtgetimmerde jaren ‘30 huizen. Er tegenover ligt een uitgestrekt boerenland met grazende koeien. Huisnummer 13 zoek ik en dat moet volgens de nummervolgorde aan het andere eind van de straat zijn, bij de rivier.
Als ik het betreffende huisnummer vind twijfel ik om aan te bellen. Houtwerk met grote scheuren, scheefhangende deuren en ingegooide ramen.

Ik klop op de deur omdat de bel niet werkt en vrijwel meteen wordt de deur geopend. Een lange rechte trap voert naar boven. Hier en daar ontbreekt een traptrede en andere treden kraken alsof ze elk ogenblik kunnen breken. Maar ik loop door, en klim gestaag hoger.
Op de derde etage moet ik zijn.
Een deur staat uitnodigend open en ik stap binnen. Achter mij slaat de deur dicht. Als ik omkijk zie ik een geheel behangen muur, met schilderijtjes en een fotolijstje met niets erin; maar geen deur.
Een vrouw komt mij tegemoet en vraagt mij op de man af: “Wat heb je aan je hoofd?”
“Niets.” Zeg ik. “Wat bedoel je?”
“Je had toch altijd hoofdpijn?”
Verbaasd over haar vraag en antwoord loop ik nieuwsgierig door de woonkamer naar het raam. Ik zie een schitterende vlakte met grasvelden, rechts een grote vlakte met zand en in de verte een zelfs een dennenbos. De zon staat aan een strak blauwe hemel en verlicht alles op een surrealistische manier. Wat een contrast met de straat en de ingang van het huis.
Ik vertel de vrouw dat ik onder de indruk ben van het uitzicht en vooral de rust die het uitstraalt, en complimenteer haar dat ze hier erg mooi woont. Zij zet iets te drinken voor mij neer en vraagt mij te gaan zitten. Glimlachend kijkt zij mij aan en vaag herken ik enkele trekken bij haar maar kan deze niet thuis brengen.
“Waarom is die deur weg, waardoor ik net binnenkwam?” Vraag ik.
“Omdat er nooit een weg terug is.” Zegt ze. “Je bevindt je ergens of je gaat ergens heen, maar terug kun je nooit.”
“Maar buiten in de straat is het één en al bouwval en hier ziet het er zo vredig en totaal anders uit.” Merk ik op.
“Jij had het lef om voorruit te stappen en niet te blijven stilstaan in jouw vergane wereld. Jij liep over iets krakkemikkigs het onbekende tegemoet. Vooruit kijkend en niet achterom.”
Wat ik zit te drinken weet ik niet maar het heeft een hallucinerende uitwerking op mij. Ik zie haar gezicht veranderen, haar ogen, haar haarkleur. Ik herken nu zelfs andere gezichten in haar. Gezichten van vrouwen die ik ooit heb gekend kijken mij beurtelings goedlachs aan. Gemoedelijk en zo vertrouwd allemaal. En alsof zij mijn gedachten kan lezen zegt zij: “Als je wilt blijven is dat goed, en als je verder wilt ook. Maar terug kun je in geen geval meer, ook niet als je hier weggaat.”
Als ik blijf, waar blijf ik dan? Vraag ik mij af. Bij wie blijf ik dan, en vooral: waar is dit dan?
Impulsief en paniekerig ren ik naar het raam en wil eruit springen maar dat zal geen effect scoren zie ik, want haar woning is op de begane grond. En die krakende trap dan, die naar de derde etage voerde?
Ik hoor een voor mij overbekende lach achter mij; een lach die overgaat in een irriterend gelach.
“Nee.” Zegt ze. “Dat gaat hier niet, die dingen doen wij hier niet.” Zij praat en lacht maar ik hoor niet wat zij zegt. Het geluid verstomd.
Ik voel mij draaierig worden en krijg het warm, en loop in haar kamer heen en weer; steeds sneller tot ik het gevoel krijg te rennen. Ik tel mijn passen: 10 heen en 9 terug. 8 heen en 7 terug. Het vertrek wordt steeds kleiner en kleiner, totdat ik voor en achter klem sta, links en rechts sta ik nu ook ingeklemd. Niet één geluid dringt nog tot mij door en het laatste beetje adem wordt uit mij geperst.
Dan is het donker.

©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Onderwerp: Test je hersenen !!!
Onze hersenen reageren enorm snel op gebied van een leerproces.
Probeer het zelf maar en lees deze tekst hieronder!
Je zal verbaasd zijn hoe vlug je het onder de knie hebt!!!
blijf kijken en na een tijdje kun je een tekst lezen...
D323 M3D3D3L1NG L44T J3 213N T0T W3LK3 GR0T3 PR35T4T135 0N23 H3R53N5N 1N
5T44T 21JN. 1N H3T 83G1N W45 H3T 23K3R N0G M031L1JK D323 T3K5T T3 L323N, M44R
NU K4N J3 H3T W44R5CH1JNL1JK 4L W4T 5N3LL3R L323N 20ND3R J3 3CHT 1N T3
5P4NN3N. D4T K0MT D00R H3T 3N0RM3 L33RV3RM0G3N V4N 0N23 H3R53N5N. KN4P H3?
D323 M3D3D3L1NG M4G J3 K0P13R3N 3N V3RD3R V3R5PR31D3N. OEF!
G2O3TJ35, P3T3R
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Waarom altijd dat verleden ….
Al wandelend en mijmerend loop ik door de polder. Laantjes in- en laantjes uit. Hoe ik uitgerekend hier, op deze plek, terecht ben gekomen weet ik niet maar ik sta aan een waterkant, naast een rietkraag en kijk naar het langzaam voortkabbelende water. In de verte kwaakt een eend. Een stenen paaltje staat vlakbij, ik loop er naartoe en ga erop zitten.
De heerlijke rust van deze idyllische plek doet mij terugdenken en ik herinner mij de mooie jaren die ik hier doorbracht. Terug naar het verleden, en ik zie de roeibootjesverhuur weer, met dat kleine terrasje waar een verfrissing werd geschonken. Hoe mooi waren die keren dat ik daar zat, met haar. Onze gesprekken destijds, het kijken in elkaars ogen, het eerste blozen; die eerste aanraking en die vonkjes.
Maar niets van dat alles is er van over; niets anders dan alleen een herinnering. Ja, het eilandje is er nog wel, en ook het water maar dat kabbel lang niet meer zo mooi als het ooit deed.
Ineens sta ik in dat water. Naast de rietkraag sta ik tot aan mijn middel in het water. Hoe kom ik hier? Vraag ik mij af.

Ik wil teruglopen maar voel dat ik dieper word vastgezogen in de bodem. Steeds verder voel ik mij in de bodem zakken en als ik tot aan mijn schouders in het water sta dan breekt de paniek pas goed los en begin ik te roepen en te schreeuwen.
Als ik over mijn schouder kijk zie ik op de oever iemand zitten, daar waar ik net zat. Ik stop met roepen en kijk nog eens goed. Een vrouw zit daar en zij zit te lezen; de zon schijnt alleen op haar donkere haar.

Ik sla met mijn handen op het water en roep naar haar: ik brul. Als zij opkijkt blinken haar parelwitte tanden in het zonlicht en het lijkt wel alsof zij naar mij lacht. Zij gaat rechtop zitten en lacht nu overduidelijk naar mij; zij zwaait zelfs.
Het water staat nu al bij mijn oren en ik schreeuw uit alle macht naar haar, dat ze mij helpt.
Zij zwaait nog eens en kijk dan weer terug in haar boek. Langzaam zie ik de zon verzwakken en nu pas dringt het tot mij door wie daar zit, op die plek waar ik daarnet zat.
“Waarom help je me niet.” Schreeuw ik. “Wij hebben hier toch mooie tijden beleefd?”
Met het verdwijnen van de zonnestraal wordt haar beeld waziger, tot het uiteindelijk verdwijnt. Mijn hoofd zakt onder water en ik zie alleen nog een zwak licht.
Dan is het donker.

©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Arrogantie.
De mens moord, de mens breekt af, de mens brand plat, de mens hakt om, de mens roeit uit.
Welk mens is zo dom om zijn eigen huis in mootjes te hakken om het in de kachel op te stoken of om zijn appelboom in blokken te hakken voor in de open haard om het in een barre winter maar een beetje warmte te hebben? Waar kun je dan nog in schuilen en wat kun je dan het volgende seizoen eten? Wat is het eigenlijke doel van het leven, van dat kopje thee, van die bloem, van dat fruitvliegje, van die glimlach, van dat compliment?
Zaden van bomen en planten die op mijn balkon waaien gooi ik niet weg. Als het ‘s avonds donker is verzamel ik ze en gooi ze over mijn balkon. Ik laat ze door de wind wegvoeren en tegen een heldere sterrenhemel zie ik ze fladderen, op weg naar een nieuwe bestemming waar zij kunnen uitgroeien tot …...?
Maar alles heeft toch een betekenis, en een doel? Doelen die wij mensen niet begrijpen of niet kunnen begrijpen. Wij mensen doen er al helemaal geen moeite voor om begrip op te brengen voor welk leven dan ook. Respecteer het leven zoals jij het leidt en begrijp waarom dingen zijn zoals zij zijn en accepteer dat! Keuzes heeft de mens ‘ooit’ gemaakt, daar hebben wij het nu niet over. Waar het nu om draait is om die gemaakte keuzes te begrijpen en de gevolgen daarvan te beheersen. Pas als je weet wat bijvoorbeeld de dood betekent, dan pas kun je het leven naar zijn waarde schatten, maar daag dit niet uit.
Planten en dieren zijn de eigenlijke bewoners van deze aarde en wij mensen zijn hier maar te gast. Hoe arrogant is het van de mens om complete wouden kaal te branden om op de vrijgekomen vlaktes soja bonen te planten waarbij na enkele jaren de erosie toeslaat en er niets meer groeit op deze vlaktes? Zonder na te denken wordt het volgende regenwoud platgebrand! De hunkering naar nog meer en nog beter leidt tot de uiteindelijke ondergang van de mens, door zijn eigen toedoen welteverstaan; echter zonder dat hij dit beseft. Wie is de mens eigenlijk, dat hij deze afbreuk ongestraft maar kan doen?

Dan denk ik nog wel eens terug aan een gezegde dat ik mijn oma hoorde zeggen op haar 89e jaar; haar zienswijze over wat een mens is:
Een mens is maar een mens
Beetje stront beetje pis
Da's alles wat een mens is.

©Prlwytskovsky
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Buurtsuper perikelen
“De paden worden hier steeds ontoegankelijker, nietwaar?” Zeg ik terloops tegen een winkelende vrouw die een beladen kar naast zich heeft staan. Verongelijkt kijkt ze mij aan en trekt haar boodschappenkar opzij.
“Nee niet uw wagentje maar die lege dozen hier in het gangpad, die liggen mij in de weg.” Zeg ik.
“Ja maar onderdehand staat u wel naar mijn wagentje te kijken.” Pareerde ze boos.
“Mevrouw, ik kan kwalijk naar uw tieten gaan staan kijken want dan ben ik snel uitgekeken en kan ik u met alle gemak passeren.”
Nu was ze in staat om het hele rek van de buurtsuper over mij heen te gooien, en waarom? Ik had toch niets miszegd?
Later kom ik haar weer tegen maar nu bij de potgroenten.
“Eens even kijken,” mompel ik: “doperwtjes moet ik hebben.”
“Je houd niet op hè.” Valt ze naar mij uit.
“Wat mankeert u nou?” Vraag ik haar. “Ik zoek doperwtjes, meer niet.”
“Een varken ben je, een ongemanierd schepsel.” Tierde ze door de zaak.
Ik laat haar voor wat ze is en loop met gefronste wenkbrauwen naar het brood en zoek in de broodberg of er iets van mijn gading bij ligt.
“Ah,” mompel ik: “een droog sneetje.” En meteen breekt er weer een massaconcert los, op z’n plat Schiedams welteverstaan.
“Goh mevrouw, en ik had u niet eens in de gaten.” Zeg ik.
Nu kreeg ik bijval van de broodverkoopster die aan de vrouw meedeelt dat ik in mij zelf sta te praten en niet tegen haar.
“Maar hij loopt de hele tijd al seksistische opmerkingen naar mij te roepen.” Jammert de vrouw, maar niemand luistert er naar haar.
Puur toevallig sta ik bij de kassa achter haar. Ja, zoiets verzin je toch niet? Elk stukje dat de band vooruit beweegt zet ik snel een van mijn boodschappen erop.
“Heb je haast?” Blaft de vrouw naar mij.
“Nee hoor, ik heb alle tijd. Ik ren al rond vanaf 6 uur vanmorgen en nu is het pas 18 uur, ik ga zo meteen lekker koken en dan hoop ik om 20 uur klaar te zijn met alles, dus ga gerust uw gang en stoort u zich vooral niet aan mij, van mij heeft u geen last; ik ben er niet!”
Zij slaat ineens haar handen voor haar mond en richt het woord tot de caissière.
“Ik ben helemaal nat.” Hoor ik haar zeggen. Mijn mond trekt zich in een big smile van oor tot oor en ik sta met mijn handen in mijn zakken het tafereel gade te slaan.
“Sta niet zo stom te lachen.” Brult de vrouw.
“Ohw het is een pak melk dat lekt. Ik dacht even dat één van uw borstjes leegliep.”
Het lekkende pak melk smijt ze pardoes in mijn karretje en de spetters vliegen in het rond. De chef vakkenvuller komt er meteen aan en hij neemt de vrouw apart. Gezamenlijk verdwijnen zij in het knusse achteraf kantoortje.
“Nu bent u ook helemaal nat.” Giert de caissière hard lachend.
“Ja, maar hoe moet ik dat nu straks thuis weer uitleggen? Een lekkende siliconentiet?”
©Prlwytskovsky.
?????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????
Je eigen naam.
Processen volgen en daarbij de stremmingen of tekortkomingen aan het licht brengen om deze in een plan van aanpak te presenteren, ter verbetering van het rendement.
Tja, dat is een groot deel van mijn dagelijkse werkzaamheden en omdat ik daar al enkele punten mee had neergezet werd mij gevraagd om door mijn bril eens naar een sollicitant te kijken, zoals tegenwoordig een sollicitatiegesprek heet.
De man komt zenuwachtig en niet echt zelfverzekerd binnenlopen, hij geeft mij een klam slap handje. Zijn slappe hand en zijn uitstraling zeggen mij al genoeg maar daar mag je op voorhand niemand op beoordelen.
“Mijn naam is van Epscheuten,” zeg ik, “maar die van u niet?”
“Klopt,” zegt hij.
“Oké mijnheer Niet, wat ….. “
“Nee, mijn naam is niet Niet.”
“Oh sorry mijnheer Niet Niet, kunnen wij dan nu verder?”
“U noemt mij mijnheer Niet Niet maar dat is fout. Mijn naam is Dam.”
“Kijk, dat schept duidelijkheid mijnheer van Dam, daar houden wij van.”
“Nee zonder VAN!” Schreeuwt hij het bijna uit.
“Tja mijnheer Zondervan, zo maakt u het er niet eenvoudiger op.”
Met een zielig gezicht zegt hij: “mijn naam is niet Zondervan maar Dam! Gewoon Dam!”
“Wij zullen uw CV nogmaals goed doorlezen en een keuze maken uit de gegadigden. Maar ik kan u alvast zeggen dat als u niet eens uw eigen naam weet, het heel moeilijk wordt voor u.” Zonder een hand te geven ging de man weg.
Nee, dan those good old days toen ik bij mijn werkgever kwam solliciteren.
“Noem een kleur onder de tien.” Vroeg de personeelschef. Dus ik zei vrijdag en werd meteen aangenomen. Die simpele dingen, daar hou ik van maar een personeelschef zal ik nooit worden

©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Prlwyts en de nichtjes.
“Kinderen zijn hinderen”, schreef onze vaderlandse dichter Jacob Cats ooit. Helemaal met Cats eens in dit geval: rot jong zijn het! Ze breken de tent af waar je bij staat en de ouders kijken er niet eens naar; laat staan dat zij ter correctie reageren. Maar als ik een nazaat een schop voor z’n donder verkoop dan zijn de ouderen ineens alert: ze zien het je doen en het onheil stort zich over je uit.
Jaren geleden liepen er bij tijd en wijle zeker zes van dit soort herriemakers door ons hok. Na flink wat rotzooi geschopt te hebben riep ik de oudste, een knul, ter verantwoording. Luister, zei ik hem: jij hebt de leiding en ik wil er verder niets meer over horen! Nou dat had een uitwerking zeg, gohhhhh…: ze sloegen elkaar helemaal verrot. Dus moest ik, als oom en volwassene, wederom ingrijpen. Met de botte bijl wel te verstaan want zo ben ik.
Neef en nichtjes hadden namelijk een tent gebouwd met behulp van eetkamerstoelen, een tafelkleed, een sprei, en een hand vol wasknijpers om de zaak sluitend te krijgen. De tent voldeed niet echt aan de normen van sociale woningbouw ten aanzien van ruimte, want een toilet bijvoorbeeld is daarentegen nog riant geschapen. Dit om even de toon te zetten van het bouwsel.
Na enig geharrewar stort dan de hele zaak in. Op het moment dat dit zich voltrok waren er vier meiden en één knul in de tent aanwezig. Een ongelukkig verdeeld aantal ja, ben ik met jullie eens. Knul moest de overhand zien te krijgen over vier meiden maar dat lukte hem niet helemaal: hij werd door die meiden letterlijk de tent uit geflikkerd! Kun je nagaan wat een invloed jonge vrouwen al hebben op het latere leven van een man. Maar dit even terzijde.
Dat de ouders het er niet mee eens waren blijkt uit dat ik ter verantwoording werd geroepen ten overstaan van de gehele familie. Mijn verweer vond geen weerklank en lacherig maakte ik mij uit de voeten. Ik was de gebeten hond, maar dat was ik al jaren dus dat was geen nieuwtje voor mij.
Ondertussen vermaakten de kinderen zich weer uitstekend met elkaar.

©Prlwytskovsky.
@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@
Gezichtsverlies.
Het was druk bij mijn favoriete buurtsuper, veel mensen blokkeerden de gangpaden en vielen hun medemens lastig met verhalen over hun vakantie en wat ze daar zoal hadden meegemaakt; de bouwvak is namelijk voorbij dus iedereen is weer terug op het honk en in dit geval ook in mijn geliefde buurtsuper. Ik vraag mij af of een buurtsuper een geschikte plek is om over vakantieleed te pochen maar goed, daarmee stonden ze dus danig in de weg.

Een vrouw met een invalide wagentje probeerde ook haar inkopen te doen en hierdoor ontstond vervolgens een file bestaande uit geïrriteerde mensen met boodschappenkarretjes. Één man in het bijzonder manifesteerde zich wel heel erg nadrukkelijk, hij had een veel te klein T-shirt aan en een kop of hij dagen achtereen in de magnetron had gelegen. Met een stem die tot voorbij de achterste schappen te horen moet zijn geweest sommeerde hij de communicerende passanten om plaats te maken omdat ‘hij’ erdoor moest! Zo, daar konden ze het mee doen. Een echtpaar ging verbouwereerd opzij en Brulboei, met zijn vrouw in het kielzog, ging verder met zijn zoektocht door de schappen.
Even later kwam ik ze weer tegen en nu versperde hij zelf het pad. Ik reed met opzet tegen zijn karretje aan ten teken dat ik erdoor wilde; “ja rustig maar brulde hij, “” wij gaan zo weer verder, last van zenuwen?” Gelaten wachtte ik af want hij wist niet dat hij als joker zou worden gebruikt voor een nieuw verhaal van mij.
En oh ja, bruine basterd suiker moest ik nog hebben, en ik ben er toch zeker 3 keer aan voorbij gelopen alleen omdat de verpakking was gewijzigd en daar reken je als argeloze voorbijganger toch niet op?
Bij de kassa aangekomen zie ik dat Brulboei vóór mij staat, hij zet alles vanuit hun karretje op de lopende band en commandeert met luide stem zijn vrouw om af te rekenen want hij gaat dan alvast aan het einde staan om de boodschappen in de tassen te doen. Zo gezegd zo gedaan. Breedgeschouderd pakt hij alle aankomende boodschappen aan en vol bravoure flikkert hij die in de tassen; een andere uitdrukkingswijze kan ik er niet voor vinden. Toen sloeg het noodlot toe: er glipte een chocoladetoetje uit zijn hand en dat kletterde op de grond. Het bekertje kon de klap niet verwerken en barste helemaal open, een rampzalige chocovlek middenin de doorgang was het gevolg. Brulboei bevroor in zijn beweging en keek hulpeloos eerst naar de caissière en dan naar zijn vrouw die hem beide geen blik waardig keurde. Van die oppermachtige, overheersende en dominerende man was niets anders meer over dan een hulpeloos kind. Aan de caissière vroeg hij heel timide: “heeft u misschien een doekje voor mij?”
Zijn ogen keken vragend in het rond en zochten hulp maar niemand reageerde. Op mijn lippen brandde de vraag of hij misschien zenuwachtig was geworden maar in zijn toestand was hij wellicht over de band gesprongen om mij even mores te leren. Ik liet het maar zo en lachte smerig in mijn vuistje.
Toen ik betaald had en met mijn karretje wegreed ontmoette mijn ogen de ogen van zijn vrouw, zij glimlachte verlegen naar mij. Ik knikte haar vriendelijk toe.

©Prlwytskovsky
@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@
Buurvrouw en liften ….
Op mijn dooie gemak slenter ik over de galerij en loop naar de lift. Nietsvermoedend over wat de toekomst mij brengt druk ik op de liftknop. Een rood ledje licht op om aan te geven dat de lift eraan komt.

Verveelt ijsbeer ik heen en weer als eindelijk de liftdeur open gaat. Dan zie ik mijn buurvrouw staan. Nou staan…… Eigenlijk meer in de hoek gefrommeld staat ze daar te staan, met haar handen op haar knieën, met haar schouders opgehaald en het hoofd naar beneden.
“Goeiemorrege buurvrouw. Koud hè?” Zeg ik op mijn vrolijkst, en druk op de B knop.
“Hoeeeeew …. oooeeeewwhhhhh ….. aaahhhhhh…..” Is het enige dat buurvrouw zegt, en nog steeds naar beneden kijkend. Als ik haar goed bekijk dan schokt ze met haar hele lichaam.

“Is er iets?”Vraag ik in mijn onnozelheid.
“P…P…Peetzzsss ooeewhhh ……….” Is het enige dat ze uitbrengt. En als de lift beneden is: “Geef mij een arm en loop even met mij mee naar mijn auto.” Kreunt ze.
Nooit te beroerd om een helpende hand uit te steken bied ik haar mijn arm aan en gezamenlijk lopen wij door de hal naar buiten. Nou ja lopen …. Ik moet zelfs mijn arm om haar heen slaan om haar overeind te houden.
Leunend tegen mijn onlangs in januari nog gewassen Peus haalt zij haar hand uit haar zak. Een crème kleurig ovaal ding met een draadje eraan houd zij in haar hand. Eindelijk kijkt ze niet meer zo wazig uit haar ogen en begint zowaar normaal tegen mij te praten.
“Heb ik van mijn vriend gehad.” Zegt ze en toont mij het ovale ding. “In de lift zette ik hem even aan en dan kom jij binnen. Toen viel de schakelaar uit mijn hand, in mijn broekspijp. Ik kan daar toch moeilijk onderin mijn broek gaan graaien”
Ik lach me rot en zeg: “Ach buurvrouw is dat alles? Wahahaaaa”
“Ja”, zegt ze: “ik schaam me rot en achteraf goed dat jij binnenkwam en niet iemand anders.”
“Maar ja buurvrouw: wie douwt er nou ook op zo’n moment een anus- ei in d’r muts?”

©Prlwytskovsky.
@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@
Een volle zak.
Vandaag ben ik eens aan de wandel gegaan, naar de buurtsuper; meer uit eigen belang dan dat ik wandelen in mijn eentje leuk vind. Ik kreeg natuurlijk net weer trek in iets dat ik niet in huis heb, dus afmars naar de groentepik en de slagersvrouw. Als geboren econoom dacht ik er meteen aan om de vuilniszak mee te nemen en deze in de vuilcontainer te zwiepen, onderin het flatgebouw.
Vuilniszakken mogen niet te zwaar wegen tegenwoordig want verbeel je dat de vuilniszakophaler zich vertilt aan mijn gevulde huisvuilzak die zowaar mogelijk wel 6 kilo kan wegen. Godsamme …., een hals- misdaad van mij. Hij had ooit het lef om bij mij aan te bellen en te klagen over de zware huisvuilzakken die altijd voor mijn deur stonden. Vriendelijk als ik ben legde ik hem uit dat wij vroeger, toen er nog houten schepen voeren, met soms wel 10 maal dit gewicht liepen te sjouwen maar ja, nu hebben we ijzeren schepen en houten mannen waarvan sommigen zelfs mietjes zijn. Beledigd keek hij mij aan en durfde niets terug te zeggen, terwijl ik toch voorstander ben van een open dialoog.

Ik drukte op de liftknop en wachtte af ….. Na een minuutje kwam de lift en de deuren schoven open. Volle bak want ik paste er nog maar net bij. Ik stond pal tegen mijn buurvrouw aan, die met dat kleine hondje waar ik wel meer over heb geschreven, zo’n truttelikkertje. Logischerwijs ruikt mijn vuilniszak altijd heerlijk, naar de restanten eigen gemaakt voedsel bijvoorbeeld; dat vond hond ook. Beest snuffelde dat het een lieve lust was en buurvrouw sprak haar bestraffend toe dit vooral niet te doen.
“Ach” zei ik, “laat haar toch even aan mijn zak snuffelen, heeft ze ook wat aan haar leven.”

“Kan jij nou nooit eens normaal iets zeggen.” Blafte ze.
“Tja buurvrouw, hoe moet ik dit gebeuren dan anders verwoorden? Snuffelt hond aan mijn schoenen, aan mijn voeten of aan mijn zak? Jij mag het zeggen.” Ik probeerde hierbij goedmoedig te lachen.
“Ach man, en dat in een volle lift, je moest je schamen.” De deuren schoven geluidloos open en ik bewoog mij voort naar het hok met de vuilcontainers.
Ik flikkerde mijn zak in de container en maakte rechtsomkeert. Buurvrouw stond voor de ingang te kwekken met een ander buuf. Toen ik aan kwam lopen hoorde ik haar nog net zeggen: “het is wel een leuke vent maar ik kan nu nooit eens normaal met hem praten.”
“Mogge buurvrouwtjes.” Zei ik net iets te hard.
Wat kan dat wijf vals kijken zeg.

©Prlwytskovsky.
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Honingbijen.
Wist je dat:
- Bijen de mensheid helpen te overleven door onder andere boomgaarden te bestuiven zodat deze het
volgend jaar weer vrucht dragen?
- Dat hun werk zeer ondergewaardeerd is?
- Dat zij, naar menselijke maatstaven gemeten, de huidige arbeidstijden ver te buiten gaan?
- Dat zij nooit klagen?
- Dat zij zich zonder tegenspraak schikken naar hun koningin?
- Dat mensen bang zijn voor bijen en ze daarom doodslaan?
- Dat als je hun thuishaven, na het uitzwermen, meer dan 10 centimeter verplaatst zij hun ingang nooit
meer kunnen terugvinden?
- En dat een bijenzwerm een volk wordt genoemd, onder leiding van een koningin?
Nu wil het geval dat mijn drie-eiige tweelingbroer Daan, die overigens elf jaar ouder is dan ik, zich heeft vastgebeten in het fenomeen “Bijen”. Cursussen volgt hij, boeken leest hij, beschermende kleding draagt hij; en bovendien draagt hij een met eierkolen gestookte rokende pijp. Want dat hoort er nu eenmaal bij. Dit alles laat hij zich welgevallen om zich de vaardigheden van een aankomend imker eigen te maken.

Er moet een bijenhuis worden gebouwd. Een bijenkast dus, inclusief de honingraden. Planken, latten en kippengaas worden in grote getale aangeschaft en in elkaar getimmerd. Vluchtwegen worden in de kast aangelegd en ook beluchtingswegen. Want een beetje bij moet zich toch ergens in kunnen verschansen, nietwaar?
Tweelingbroer Daan verteld mij dat bijen vanuit Rusland naar Amerika worden geëxporteerd voor circa €500,- per koningin. Voor dat bedrag moet ze daar een volk stichten. Fluitje van een cent voor haar. Vervolgens wordt de koningin geïmporteerd door Nederland. Een wereldreis voor die beestjes en dan hoor ik Daan zeggen dat, als je hun kast meer dan 10 centimeter verplaatst, zij hun thuis niet meer kunnen terug vinden.

Wat mij, ten aanzien van bijen, te pakken heeft gekregen is het volgende; een sage die gaat over hun beschermheilige: St. Ambrosius.
St. Ambrosius werd geboren in Trier, Duitsland; in een adellijke familie die tot het Christendom bekeerd was. Op een dag, toen Ambrosius in zijn wieg lag te slapen, vlogen bijen zijn mond binnen, en toen ze weer naar buiten kwamen vlogen ze recht omhoog naar de hemel en druppelde daarbij hun mierenzoete honing in zijn mond. Het was een voorspelling van zijn grote gave van het zoetgevooisde woord, en dit feit maakte hem tot patroonheilige van de bijenhouders. Hij werd bisschop van Milaan en ondanks zijn hoge positie schreef hij vele boeken en schitterende liturgische hymnen, hij verspreidde de doctrines van de Griekse Vaders in de Latijnse wereld, en had de Heilige Augustinus als leerling. De stoffelijke resten van de Heilige Ambrosius worden bewaard in de basiliek van Milaan, waar hij stierf op 4 april in het jaar des Heeren 397.

Mooi he?
En Daan timmert ondertussen op zijn volkstuin de bijenkasten in elkaar. Een volkstuincomplex waar men vreselijk de pest heeft aan bijen. Zelf ziet hij zich al als leverancier van kilo’s ingeblikte honing, met mij als vaste afnemer.
Een naam voor zijn eerste koningin heeft hij ook al: Berta. Maar of dat nu veel honing gaat opleveren?

©Prlwytskovsky.

???????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????

Liftpraat.
Een man, die zijn hond heeft uitgelaten, staat bij de geopende liftdeuren op mij te wachten als ik naar de lift loop.
“Naar welke etage gaat u?” Vraagt hij.
“Negen.” Zeg ik.
“Het is gelukkig niet meer zo benauwd als dinsdag.” Bromt de man.
“Nee.” Brom ik terug.
“Gisteren was het anders een stuk koeler.”
“Ja.”
“Maar vandaag mogen we ook niet klagen.”
“Nee.”
“Zo is het wel lekker weer, met een beetje zon.”
“Ja.”
“Ik hou niet van die warme dagen, u?”
“Nee.”
“U heeft de boodschappen al gehaald, zie ik?”
“Ja.”
“Hier moet ik eruit, nog een prettige dag gewenst.” Zegt de man terwijl hij de lift uitwandelt.
“Dat maak ik wel uit.” Zeg ik, en de liftdeur glijdt dicht.
©Prlwytskovsky.
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Dag onbekende vrouw.
Soms leun ik op de rand van mijn balkon en kijk uit over het park, en naar de flat aan de overkant. Er zitten mensen te zonnen en bij een ander is alles potdicht. Een enkeling kletst met een buur en wijst in een bepaalde richting waarna zij getweeën, met een hand boven hun ogen, ogenschijnlijk in het niets turen.
Dag na dag en avond na avond blijft alles dicht bij die ene buur. Het valt mij op dat er eigenlijk nooit iets open staat, geen raampje of een deur: niets.
Met het heerlijke weer zit ik tot laat in de avond buiten en mijn oog valt weer op dat ene huis. Niet dat ik dan zit te gluren hoor, maar het valt mij op dat bij iedereen de zonneschermen naar beneden zijn en er mensen buiten zitten, maar niet bij dat ene huis. Daar blijft alles hermetisch dicht.
Ik ben mijn balkon aan het boenen en ik zie een witte vrachtwagen beneden geparkeerd staan. Als ik opkijk zie ik de balkondeur van dat huis aan de overkant openstaan, en de jaloezieën zijn allemaal omhoog. Er lopen mensen in en uit, mensen die ik niet ken terwijl ze aan de overkant wonen.
Als ik de andere dag mijn vaste rondje ga lopen zie ik die witte vrachtwagen weer en ik loop erlangs. Mensen sjouwen een kast naar buiten en tillen hem in de laadruimte. Ik herken die mensen: zij liepen gisteren op dat balkon.
“Gaan jullie verhuizen?” Vraag ik.
Lachend kijkt een knul mij aan en zegt: “Je buurvrouw is gaan hemelen, wij halen alleen het huis leeg.”
Vrouw? Woonde daar dan een vrouw? Vraag ik mij af en loop terug en vraag aan die knul of ze familie van die vrouw zijn.
“Nee.” Zegt die knul kortaf: “heeft ze niet, leefde helemaal alleen.” En ze gaan verder met het laden van de vrachtauto.
Ik kijk langs de flat naar boven, langs alle etages. Niemand in die flat die ik eigenlijk ken, niet van naam en zelfs niet van gezicht, en dat terwijl ik er al vierentwintig jaar tegenover woon. En omgekeerd: wie van al deze bewoners in die flat zou weten wie ik ben?
Diezelfde avond zit ik buiten en kijk naar de overkant. Een lege woonkamer zie ik, zonder gordijnen en zonder jaloezie. Aan het raam ernaast hangt nog een gesloten jaloezie en in de zijkamer hangt een gordijnrail gedeeltelijk los geschroefd voor het raam. Een tafeltje ligt ondersteboven op balkon.
Wat zouden die meubels allemaal kunnen vertellen, hun verleden en hoe belangrijk waren ze voor die onbekende vrouw? En nu? Naar de kraakwagen of naar iemand die er nog wel iets in ziet?
Ik kijk de andere kant op en zie mijn naaste buurvrouw staan, met een lachend gezicht.
“Ik sta zeker al vijf minuten naar je te kijken.” Zegt ze. “Was je in dromenland?”
“Ja buuv, als je eens wist: ik was heel even in het hiernamaals.”
In gedachten kijk ik omhoog en zeg: “Dag onbekende vrouw, het ga u goed.”
©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Een verse Peus.
Waar gaat het om? Zoals jullie weten rij ik al jaren met een Peugeot rond, met een dieseltje. Ja, ik weet nu al mensen die bij het horen van het merk Peugeot meteen hun leesbril afgooien en een andere site opzoeken. Maar nee luister, het gaat hier om iets anders dan gewoon een auto, het gaat dieper: het gaat hier om gekrenkte gevoelens!
Op een bepaald moment ben je overtuigd door de vertrouwelijke verhouding die jij met je voertuig hebt opgebouwd. Niets mis mee, so far. Tot de dag waarop Kees (zo heten mijn Peuzen) voor een APK en een beurt moet worden weggebracht.
De garagist belt al na een uur dat er iets goed mis is. Nooit iets van gemerkt, maar goed: een fikse reparatie die de eigenlijke waarde overstijgt zal moeten worden uitgevoerd.
“Daar begrijp ik niets van”, zeg ik tegen de telefoonstem. “Ik rij er al ruim 265.000 kilometers mee, zonder problemen, en nu ineens is ’tie kapot?”
“Zal ik u met afdeling verkoop doorverbinden?” Vraagt de stoïcijnse stem.
“Jaaah? Ogenblikjeeee …tuut-tuut-tuut.”
“Goedemorgen, met Jan-Jaap ………..”
“……. Ja en?” Zeg ik chagrijnig.
“U bent op zoek naar een nieuwe auto?” Kweelt een zoet gevooisde Jan-Jaap stem.
“Nee” zeg ik. “Ik zoek nergens naar. Maar ik word zojuist overdonderd dat ik zonder auto zit als ik de reparatie niet laat uitvoeren. Dus wat heb jij mij te bieden?” Beantwoord ik zijn vraag met een tegenvraag.
“U zoekt nieuw of gebruikt?” Vraagt de nerd.
“Oké, nog een keer: ik zoek niks! Begrijp je: helemaal niks! Maar ik moet wieltjes hebben, en nu meteen!”
“Dan kunt u het beste even langskomen en kijken wij of er iets voor u in de showroom staat.” Opperde Jan-Jaap. “Wij hebben er schitterende aanbiedingen voor u bij staan.”
Mij bekruipt nu het gevoel dat als je vrouw zojuist is overleden en je belt de begrafenisondernemer dat hij dan zegt: “maar mijnheer, er lopen er hier nog twee rond, misschien iets voor u bij?”
Vanaf het eerste moment dat ik Jan-Jaap hoorde heb ik een pleuris hekel aan hem. Nu nog even zien wat voor verschijnsel het in het echt is …..
Een gladjakker met een uitgestreken smoel, komt met uitgestoken hand op mij af lopen. “Mijnheer Prlwytskovsky, naar ik aanneem? Goed u hier te zien. Waar wilt u beginnen? Bij de nieuwe of bij de gebruikte auto’s?”
“Luister eens even hier, beste man.” Zeg ik langzaam. “Hou jij je verkooppraatje maar, dan hoor je mij wel piepen als het voor mij interessant wordt.”
Bij een glimmende en gepoetste (hoe kan het ook anders) nieuwe Peugeot uit 2001 blijft hij staan. “Lijkt mij echt iets voor u.” Lacht hij mij toe. De sleutels had de smiecht al meegenomen en hij opent de linkerdeur. “Stapt u gerust in en kijk of het u bevalt.”
“Deze auto heeft namelijk …..”
“Hé, het stuur zit links.” Roep ik.
“Ja mijnheer, dat is toch bij uw vorige auto ook zo? Of zit het bij die auto rechts?”
“Daar gaat het niet om.” Zeg ik. “Ik stel alleen vast dat het stuur bij deze auto links zit.”
“Deze auto heeft …..”
“Laat mij er eens een stukje mee rijden.” Stel ik voor, en Jan-Jaap start meteen de motor. Hij stapt uit en laat het portier uitnodigend voor mij open staan. Ik stap in en scheur met gillende banden en op twee wielen de hoek om. Onderwijl natuurlijk een stop gemaakt, de motorkap geopend en wat rem en optrekproeven uitgevoerd. Het aftrekken zal ik ooit nog wel eens behandelen. Als onderwerp dan; hé?
Als ik terug kom en de auto op mijn manier netjes in een parkeervak flikker, vliegt Jan-Jaap meteen naar buiten en neemt de sleutels terug in ontvangst.
“En, hoe bevalt hij?” Vraagt hij mij angstig aankijkend.
“Is eigenlijk een kut-auto, net zoals alle auto’s die hier staan eigenlijk kutauto’s zijn.” Brom ik.
Veel dingen worden in Nederland namelijk niet als kut verwoord terwijl zij wel als kut worden ervaren; en het uiteindelijk ook gewoon kutdingen blijken te zijn. Jammer. Want sommige auto’s zijn nu eenmaal gewoon kutdingen, anderen zijn iets minder kut en een enkele is gewoon goed. En juist die denk ik dan nu te kopen.
Met de smoor in verlaat ik de showroom, een verse Peus rijker. Buiten kijk ik nog even om, de werkplaats in, en zie nog net de letters ZH van mijn oude kentekenplaat. Door emoties overmant loop ik de weg terug naar huis. Lopen, want ja: zo’n kutauto moet natuurlijk eerst nog een beurt hebben.
©Prlwytskovsky.

=====================================================================================
Buurtsuper perikelen.
Prachtig weer is het vandaag, een heerlijk zonnetje met een strak blauwe hemel en een temperatuur om te zoenen. Ik scheur op twee wielen de hoek om en ontdek zowaar een parkeerplek in de nabijheid van de ingang van de buurtsuper. Naar Schiedamse maatstaven gemeten een Godswonder. Geheel toevallig zie ik daar een smakelijke dame lopen, eentje die ik al meerdere keren in dit winkelcentrum had ontmoet zonder dat zij mij zag staan. Zij zet haar tassen stuk voor stuk in de achterbak van haar autootje. Ik loop naar de bloemenboer, leun met mijn armen op een leeg bloemenrek en bekijk de dame in kwestie tot in detail.
Zoals ik deze vrouw eigenlijk sta te verslinden zonder dat ik haar aanraak, vraag ik mij af of er überhaupt vrouwen zijn die dit ook bij mij doen; waar ik dan geen weet van heb? En wat zouden zij dan denken en waarom zie ik dat nooit?
“Kan je het zien”, brult de bloemenvrouw in mijn oor, “je staat haar zowat uit te kleden”. Verschrikt kijk ik op. Want laten we wel wezen jongens, ik verkeer toch een beetje in dromenland door deze beauty. De bloemenvrouw gaat zo tekeer dat de dame in kwestie haar hoort en omkijkt wie ze zo uitgemeten kreeg. Lachend slaat zij dit tafereel gade.

Ik sla geen acht meer op de tierende bloemenvrouw maar loop op mijn spetter af. Knullig excuseer ik mij en ze moet er om lachen. Wat een beauty als je zo dichtbij haar staat.
Weet je zei ze: ik heb jou ook al vaker hier gezien maar jij ziet mij nooit. Bovendien ben ik getrouwd, dus helaas voor jou. Ter plekke smelt ik volledig van deze eerlijke bekentenis. Ze stapt in haar autootje en rijdt lachend en zwaaiend de parkeerplaats af. Het is zo erg met mij gesteld dat ik niet eens weet in welk merk auto zij rijdt of dat ik haar kenteken heb gezien.
Ik draai mij om en loop de bloemenzaak voorbij op weg naar de buurtsuper. Wat ging ik ook alweer kopen? Shit, wat was dat nou ook alweer? Het wil mij maar niet te binnen schieten. Helemaal van mijn à propos loop ik maar naar de hikwinkel om een fles jenever te kopen want zoiets is altijd handig om in huis te hebben. Op de hoek zit een bakker die met reclameborden appelpunten aanprijst en plots wist ik het weer: appels! Die moet ik hebben.
Langzaam komt alles weer terug in mijn herinnering en ik koop bij de buurtsuper de dingen die ik wilde hebben.
Uren later adem ik weer normaal.
@Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Een oud gebakkie.
Vandaag werd er aan de deur gebeld; op zich een opmerkelijk gebeuren. Niet dat het bellen vreemd is maar eerder het personage dat op mijn bel staat te hengsten. Een vrouw van een jaar of ‘erg oud’ staat voor mijn huisdeur en belt nog een keer aan. Ik sla het gebeuren vanuit mijn keukenraam gade maar ik ken dat hele mens niet. Met een chagrijnige muil staat ze naar mijn huisdeur te kijken en ik laat haar nog even in de waan dat ik er niet ben; altijd leuk om te zien wat voor bekken mensen dan trekken.
Dan valt haar iets in: zij tilt de brievenbusklep op en kijkt brutaal mijn gang in om te zien of er daadwerkelijk niemand thuis is. Mijn eigen schuld, had ik maar direct de deur moeten openen in plaats van na te denken wie dat wel kon zijn, en vooral wat zij van mij zou moeten. Er staat geen gevulde kinderwagen naast haar dus die angst gooi ik gelijk al opgelucht overboord.
Na drie keer bellen open ik de deur en excuseer mij bij haar omdat ik immers op het balkon zat met een lekker koud biertje en daardoor de bel niet hoorde. Wel hoorde ik het geluid van de brievenbusklep zei ik haar, waardoor ik alert opstond en zie hier, daar ben ik.
Als een gemene gepensioneerde oude schooljuf, met een bos hout voor haar deur waar je U’ tegen zegt, keek zij mij nijdig aan en stak van wal .
"Heeft u ook zo veel last van duiven op het balkon?” Vroeg zij.
"Duiven?”
"Ja duiven, ik word er gek van en dan die lucht, die stank, om beroerd van te worden. Heeft u dat niet?”
"Uuhhh … naar ik aanneem bent u een buurvrouw van mij?” Vroeg ik.
"Ja, ik woon hiernaast-boven en heb vreselijk last van die duiven die daar naast u op dat balkon nestelen.”
“Nou ik niet hoor: ik heb vlooien, heeft u daar iets aan?”
“Buurman, ik kom met een serieus probleem bij u en ik wil graag dat u mij voor vol aanziet.”
“Oh maar buurvrouw, ik zie iedereen altijd voor vol aan hoor; denk daar niet te min over.”
“Ik heb de huisbaas gebeld en die wil er niets aan doen.” Ratelde ze door. “Als ik nu meer huurders vind die er ook last van hebben, dan kan er misschien iets aan gedaan worden.”
“En wat zou u eraan gedaan willen hebben, buurvrouw?”
“Dat weet ik niet, dat moet de huisbaas maar oplossen.”
“Nee buurvrouw, dat is mij te simpel. Eigenlijk wilt u dus van uw probleem mijn probleem maken; is het niet zo?"
”Buurman, dit is toch te gek voor woorden dat er ongedierte over onze balkons loopt, afkomstig van deze duiven? En dat deze duiven zelfs de woonkamer inlopen, zo brutaal. Dat is toch een probleem voor al de huurders?”
“Ja buurvrouw, u lult er lekker overheen maar daar hoef je geen duif voor te zijn, om brutaal te zijn bedoel ik. Mensen kunnen er ook een houtje van hoor. Die kijken bijvoorbeeld door de brievenbusklep of er iemand thuis is. Maar buurvrouw even iets anders: heeft u kippen?”
“Kippen?”
“Ja, van die dingen op twee pootjes die kakelen en elke ochtend een ei leggen. Sinds ik kippen heb blijven de duiven van mijn balkon weg, kan ik u vertellen; misschien een idee voor u?”
“Man, ik woon op de 10e etage; daar ga je toch geen kippen houden?” En wat keek dat wijf mij gemeen aan zeg, Godsamme: als blikken kunnen doden?
“Mag ik uw naam noemen als ik de verhuurder bel, nam ze de draad weer op.”
“U doet maar, zei ik.”
“En uw naam is ….?”
“Prlwytskovsky.”
“Wat? Hoe?”
“Ja, dat is mijn naam.” Zei ik.
“Ach man, loop naar de pomp, met jou kan ik niets.” Brommend marcheerde zij weg.
Nadat ik de voordeur gesloten had zag ik haar weer aan komen lopen, zij keek op mijn naambordje en schreef iets op. Met geweld opende ik de deur en geschrokken week zij terug. “Was er nog iets buurvrouw?”
“Nee uuhhh, ik wilde alleen je naam en je huisnummer noteren.” Snel dribbelde ze weg.
Kolereduiven, sturen mij nu al een nooit getrouwde, gepensioneerde kraamverzorgster van 80 jaar op mijn dak.

©Prlwytskovsky.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Spraakverwarring.
Uitzonderlijk, zei de begrafenisondernemer: het is niet meer wat geweest is en hij ging op kroegentocht. De stress die dit veroorzaakt maakt dat hij zijn partijtje dammen verliest, hij weet nu dat hij Rotterdam. Achteraf kun je bedenken dat het leuker is om met nonnen te dammen maar beter is dat je met Monnikendam. Theo’s logen en Epi’s logen om maar te zwijgen over psycho’s? Psycho’s logen zo niet nog harder. Maar doen zij dat nu niet meer dan?
Wat is dit voor wereld waarin wij leven? Een wereld van spraakverwarringen, woordspelingen en misvattingen.
Als ik op een zeldzame mooie zomerse dag langs het strand loop en ik zie me daar een vreselijk lekker ding liggen zonnen, dan is mijn eerste gedachte: Bruin is ze, die is Heer Hugo waard!
Maar ik oordeel vaak te snel. Oordeel, ook weer zoiets. Is dat een deel van een oor? Is misleiden iets dat een priester op zondagochtend doet? Is Uterus een Russische gynaecoloog? Is minimaal een kleine maaltijd? Is Paling een Chinese vader? En Maling dan?

Opgegroeid met je eigen voertaal wordt het er allemaal niet eenvoudiger op.
Er zijn immers vele wegen die naar Rome Leiden. Ja, wat is het nou: Rome of Leiden? Mijn buurvrouw moest overgeven en oh Goh: wat Wassenaar. Sintnicolaasga nu uw paard halen.
